De buitengriffier, in 2017 beëdigd, heeft dan nog geen drie jaar als zodanig gefunctioneerd. Net als zijn collega’s werd hij via roosters ingedeeld. Dat stopt op een dag: dat is onze ‘vrije keuze’, vindt het bestuur van het hof. Toen op 1 januari 2020 de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren in werking trad, kregen ambtenaren van rechtswege een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Maar een buitengriffier heeft geen ambtelijk dienstverband en viel dus niet onder die wet: op een buitengriffier zijn niet de aanstellingsbepalingen van het Algemeen Rijksambtenaren Reglement (ARAR) van toepassing. Nu het gerechtsbestuur gaat over de inrichting van de organisatie en de keuze en omvang van de personele inzet, mocht het besluiten de buitengriffier niet meer op te roepen. Die visie wordt gedeeld door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, maar niet door de buitengriffier – hij gaat in hoger beroep.
Geen arbeidsovereenkomst
Volgens de Centrale Raad van Beroep moet een buitengriffier worden aangemerkt als een ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet. Echter, een deel van deze wet (‘Bepalingen van materieel recht’) geldt niet voor buitengriffiers. Die zijn niet ‘aangesteld’ zoals bedoeld in het ARAR. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat er daarom per 1 januari 2020 geen arbeidsovereenkomst van rechtswege is ontstaan.
Geen oproepverplichting
In de Wet op de rechterlijke organisatie staat een ‘kan-bepaling’: buitengriffiers ‘kunnen worden opgeroepen’. Zij krijgen een vaste vergoeding per zitting en geen bezoldiging. In die wet staat ook dat een buitengriffier pas kan worden ontslagen als hij tenminste drie jaar geen griffierswerkzaamheden heeft verricht: zijn benoeming blijft voortduren ook als hij niet meer wordt opgeroepen. Uit de benoeming op zichzelf vloeit niet voort dat het bestuur een verplichting heeft om de buitengriffier op te roepen, want anders zou de bepaling over ontslag na drie jaren inactiviteit geen betekenis hebben.
Flexibele schil
Net als het gerechtsbestuur en de rechtbank vindt ook de Centrale Raad van Beroep dat een oproepverplichting voorbij gaat aan de grote mate van vrijheid die het bestuur toekomt bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie. Een gerecht mag werken met een flexibele schil, waartoe ook de functie van buitengriffier behoort. Het gerechtshof heeft het organisatiebelang, zoals de flexibele inzet van buitengriffiers, zwaarder mogen laten wegen dan het persoonlijk belang van deze buitengriffier bij werk en inkomen. Het gerechtsbestuur was dus bevoegd de buitengriffier niet meer op te roepen, zeker nu hem een redelijke termijn is gegeven om ander werk te vinden.