Alle geanonimiseerde prejudiciële zaken die op of na 1 januari 2023 bij het Europese Hof van Justitie aanhangig zijn gemaakt, krijgen een fictieve naam. Met deze maatregel wil het hof bereiken dat zaken die vanwege de bescherming van persoonsgegevens zijn geanonimiseerd, gemakkelijker kunnen worden benoemd en geïdentificeerd. “Op deze manier wordt het eenvoudiger om zaken te onthouden en aan te halen, zowel in de rechtspraak als in andere contexten”, aldus het hof. Het betreft zaken tussen natuurlijke personen onderling en tussen natuurlijke personen en rechtspersonen.
Generator
De fictieve namen worden toegekend door een geautomatiseerde generator. Ze komen niet overeen met de werkelijke naam van een partij in de procedure en in beginsel ook niet met bestaande namen. De generator splitst woorden in lettergrepen en combineert die vervolgens willekeurig, zodat er fictieve woorden ontstaan. Deze procedure wordt toegepast voor alle officiële talen van de Europese Unie en indien daaraan behoeft bestaat, zal er ook een generator voor talen van derde landen worden ontwikkeld.
‘Klinkt als een familienaam’
Bij persvoorlichter Stefaan van der Jeught is er tot nu toe één (Franse) zaak bekend met een verzonnen naam. Die persoon wordt ‘Champez’ genoemd. “Er wordt dus voor gezorgd dat het klinkt als een familienaam uit de betrokken lidstaat of van de betrokken persoon, als het iemand met een andere nationaliteit is.”
Fictieve namen worden echter niet toegekend aan prejudiciële zaken waarin de naam van de rechtspersoon voldoende onderscheidend is – de zaak krijgt dan de naam van die rechtspersoon. Fictieve namen worden ook niet gebruikt aan rechtstreekse beroepen (het hof blijft aan deze zaken een omschrijving toekennen), aan verzoeken om advies, aan hogere voorzieningen en aan zaken voor het Gerecht.
Anonimiseringsrichtlijn
De Nederlandse rechtspraak houdt zich aan de anonimiseringsrichtlijn. In 1999 werden de eerste richtlijnen vastgesteld. De huidige richtlijn trad in 2006 in werking. Gedurende de jaren zijn steeds meer personen en medewerkers van instellingen (zoals van Bureaus Jeugdzorg, van de Belastingdienst, van de GGZ) onder deze richtlijn gaan vallen.