Maar ook op politiek vlak kunnen de huidige mensenrechten vernedering niet voorkomen, meent Van Egmond: “Staten van herkomst kunnen mensen in de diaspora politiek in hun greep houden, generaties lang, door hen het recht te ontzeggen hun nationaliteit op te geven. Gastlanden daarentegen kunnen migranten oneindig de nieuwe nationaliteit blijven weigeren. Dit betekent dat het stemrecht buiten bereik blijft en ook de mogelijkheid op uitzetting blijft bestaan. Op deze manier kun je als migrant nooit echt arriveren. Je blijft een buitenstaander.”
Vernederd

In haar proefschrift gaat Van Egmond in op de manieren waarop mensen zo worden behandeld dat zij een gegronde reden hebben zich vernederd te voelen. Mechanismen van uitsluiting en afwijzing komen aan bod, evenals situaties waarin mensen de controle kwijt raken over basale levensbehoeften. Hiermee maakt ze duidelijk welke mensenrechten nodig zijn om de minimale ondergrens van menselijke waardigheid te waarborgen. Ze doet voorstellen om de werkrechten en politieke rechten binnen het huidige mensenrechtenpakket uit te breiden.
“Als filosoof heb ik gekeken naar de manier waarop morele rechten in de Universele Verklaring al dan niet zijn vertaald naar juridische verplichtingen waar staten aan moeten voldoen en wat dit in de praktijk betekent,” verklaart Van Egmond. “Ik heb mij daarbij geconcentreerd op de niet-burger, omdat juist deze groep de meerwaarde van mensenrechten boven burgerrechten moet aantonen. Ik heb dit gedaan door een morele ondergrens van wat menselijke waardigheid moet betekenen te formuleren, namelijk dat mensen geen gegronde reden hebben zich vernederd te voelen, waardoor hun zelfrespect intact blijft.
Op basis daarvan stelt Van Egmond dat mensen de toegang tot de arbeidsmarkt niet ontzegd mag worden. “Op het vlak van politieke rechten concludeer ik dat mensen basiscontrole moeten hebben over de beslissing tot welke politieke gemeenschap zij willen behoren. Rechten die nu niet gewaarborgd zijn in het juridisch kader van mensenrechten.”