Premature faillissementsaangifte kan leiden tot bestuurdersaansprakelijkheid

Delen:

Het te lang talmen met de aangifte van het eigen faillissement van de vennootschap door haar bestuurder, zodat de schulden zich nog meer ophopen, kan onrechtmatig zijn tegenover schuldeisers. Omgekeerd kan ook juist de aangifte van het eigen faillissement misbruik van recht opleveren en de bestuurder schadeplichtig maken tegenover bijvoorbeeld werknemers van de vennootschap. Maar kan eigen aangifte ook kennelijk onbehoorlijk bestuur opleveren als bedoeld in art. 2:248 BW, met als gevolg dat de bestuurder hangt voor het boedeltekort? De Hoge Raad oordeelt van wel (ECLI:NL:HR:2018:2370).

Geocopter BV, een bedrijf dat zich bezighoudt met de ontwikkeling en verkoop van onbemande helikopters, verkeert vanaf 2010 in financiële moeilijkheden. Investeerders verliezen het vertrouwen en het management raakt in onmin. Een jaar later doet de bestuurder aangifte van het faillissement van de vennootschap. Hij maakt hierbij gebruik van een door de aandeelhouders ruim twee maanden eerder verleende toestemming “indien dat noodzakelijk mocht blijken”. Kort nadat het faillissement is uitgesproken, neemt de curator kennis van een recente order voor de aankoop van een helikopter als aanzet voor distributie in Brazilië. Blijkbaar is deze door het faillissement niet meer uitvoerbaar.

Zowel in eerste aanleg als in appel wordt de bestuurder veroordeeld tot betaling van het boedeltekort ex art. 2:248 BW, vanwege de premature en niet (recent) geautoriseerde faillissementsaangifte. In cassatie ging het niet om de vraag of de eerdere toestemming van de algemene vergadering wel een ‘opdracht’ was in de zin van art. 2:246 BW, maar of handelen in strijd met die bepaling kennelijk onbehoorlijk bestuur kan opleveren. Art. 2:248 BW beoogt immers de schuldeisers te beschermen, terwijl art. 2:246 BW het vennootschappelijk belang voor ogen heeft. De Hoge Raad oordeelt dat een ongeautoriseerde faillissementsaangifte ook het belang van schuldeisers kan schaden en dan dus onder het bereik van art. 2:248 BW valt (r.o. 3.4.1). Niettemin slaagt het cassatieberoep, mede omdat het hof niet is ingegaan op het verweer van de bestuurder dat hij door de faillissementsaangifte juist verdere schade voor schuldeisers wilde voorkomen.

Het arrest illustreert fraai de weinig benijdenswaardige positie van de bestuurder van een vennootschap in moeilijkheden. Zowel een tardieve als een premature faillissementsaangifte kan desastreus voor hem uitpakken. Terecht acht de Hoge Raad de intenties van de bestuurder doorslaggevend.

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Scroll naar boven