Een afpersingszaak werd eerst behandeld door de rechtbank Limburg (zittingsplaats Roermond), in hoger beroep werd het vonnis door het hof ’s-Hertogenbosch bevestigd, op de strafoplegging na. De verdachte gaat in cassatie en schakelt de Maastrichtse cassatieadvocaat Dirk Daamen in. Die stelt in zijn cassatiemiddel dat het hof het vonnis van de rechtbank ten onrechte (deels) heeft bevestigd: het vonnis is immers mede gewezen door een rechter die niet heeft deelgenomen aan het onderzoek ter terechtzitting. De zaak werd inhoudelijk ter terechtzitting behandeld door de rechters Kock (voorzitter), Driessen en Engels, maar het vonnis werd gewezen door de rechters Kock (voorzitter), Driessen en Nollen. Dat is in strijd met het Wetboek van Strafvordering: de rechters die blijkens het proces-verbaal aan de zitting hebben deelgenomen, dienen dezelfde te zijn als de rechters die het vonnis wijzen.
Nietigheid
Dat dit hier niet is gebeurd kan in principe niet, vindt de procureur-generaal bij de Hoge Raad: “Nu één van de namen van de in dat vonnis vermelde rechters afwijkt van de namen van de rechters die blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 oktober 2019 aan het onderzoek ter terechtzitting hebben deelgenomen, lijden het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak aan nietigheid.” Het vonnis van de rechtbank leende zich volgens de P-G dan ook niet voor (partiële) bevestiging door het hof en had moeten worden vernietigd.
Belang van de verdachte
Toch hoeft dat hier niet tot cassatie te leiden. Voor het hof heeft de verdachte geen beroep gedaan op de nietigheid van het vonnis. Pas in cassatie werd daarvan een punt gemaakt. De P-G vraagt zich af wat het belang van de verdachte is bij cassatie – het cassatiemiddel gaat daar niet op in. En dat belang is voor de P-G niet aannemelijk, die dan ook concludeert het beroep te verwerpen.