Op 14 april deed de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak die binnen het omgevingsrecht langere tijd gevolgen zal hebben. De uitspraak werd gedaan in een zaak die speelde tussen verschillende appellanten en de gemeenteraad van Almelo in een procedure over een vastgesteld bestemmingsplan, waarin onder andere kamerverhuur niet werd toegestaan. Waar voor appellanten de inhoud van het bestemmingsplan ongetwijfeld de reden voor het starten van de rechtszaak was, strekken de gevolgen zich verder uit dan tot Almelo alleen. Dat komt door de doorwerking van internationaalrechtelijke bepalingen.
Toegang tot de bestuursrechter is verbonden aan een aantal voorwaarden. De bekendste route leidt voor belanghebbenden langs de bezwaarschriftenprocedure, die in de meeste gevallen verplicht moet worden doorlopen voordat beroep bij de bestuursrechter openstaat. Daarnaast bestaat de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) die bij complexere besluiten − zoals de vaststelling van een bestemmingsplan − wordt gevolgd. Het belangrijkste kenmerk van deze procedure is dat het ontwerp van een te nemen besluit ter inzage wordt gelegd en dat belanghebbenden, en soms ook anderen, zienswijzen over het ontwerp naar voren mogen brengen. Door die uitgebreide procedure blijft de bezwaarprocedure achterwege, waardoor belanghebbenden nadat een formeel besluit is genomen, rechtstreeks in beroep kunnen bij de bestuursrechter. Beroep stond echter alleen open voor degenen die een zienswijze hebben ingediend en ook alleen voor die besluitonderdelen waar een eerdere zienswijze al op zag, zo volgt uit art. 6:13 Awb.
Aan die voorwaarde voor toegang tot de bestuursrechter maakte de Afdeling op 14 april een einde (zie ECLI:NL:RVS:2021:786). De Afdeling oordeelde dat artikel 6:13 Awb in omgevingsrechtelijke zaken waarbij de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is gevolgd, niet langer wordt tegengeworpen aan appellanten die geen of geen op alle beroepsgronden ziende zienswijze over het ontwerpbesluit hebben ingediend. De uitspraak is een direct gevolg van het Varkens in Nood-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari dit jaar (ECLI:EU:C:2021:7). Daarin oordeelde het Hof dat nationale bepalingen in strijd zijn met onder andere artikel 9, tweede lid Verdrag van Aarhus, die de toegang tot de rechter in milieuzaken regelt, als zij deelname aan een voorprocedure als voorwaarde stellen voor toegang tot de rechter. Precies dat doet ons artikel 6:13 Awb volgens de Afdeling, waardoor die bepaling, en daarmee ons systeem van toegang tot de bestuursrechter, in strijd is met dit verdrag.
Hoewel dit verdrag alleen op milieuzaken ziet, en het omgevingsrecht uit meer bestaat dan alleen dat, heeft de Afdeling toch bepaald dat artikel 6:13 Awb binnen het gehele omgevingsrecht niet langer kan worden tegengeworpen aan appellanten zolang geen nieuwe wetgeving is vastgesteld. Dat verdergaande oordeel komt voort uit het gegeven dat het toepassingsbereik van het Verdrag van Aarhus in veel zaken op voorhand haast niet vast te stellen is door samenhang tussen omgevingsrechtelijke deelterreinen in bijvoorbeeld bestemmingsplannen. Daarom is, zolang er geen nieuwe wetgeving is vastgesteld, de toegang tot de bestuursrechter in omgevingsrechtelijke zaken voor belanghebbenden flink verruimd. Het niet indienen van een zienswijze in de besluitvormingsfase staat niet langer in de weg aan toegang tot de bestuursrechter. Voor het gehele omgevingsrecht heeft deze uitspraak dan ook direct en vergaande gevolgen.