De werknemer vordert pensioenschade en stelt een uitkeringsovereenkomst te hebben. De werkgever is van oordeel dat het een streefregeling betreft. Na de kantonrechter moet ook het hof zich erover buigen en concludeert dat sprake is van een streefregeling in plaats van een uitkeringsovereenkomst. Vordering tot vergoeding van pensioenschade afgewezen.
Feiten
De werknemer is al vanaf 1982 in dienst bij de werkgever als assistent accountant. De arbeidsovereenkomst van de werknemer is per 1 april 2022 met toestemming van het UWV opgezegd. De werknemer is dan al langdurig arbeidsongeschikt. Vanaf 1 januari 1984 gold voor de werknemer een pensioenregeling. Destijds en in de loop der jaren is meermaals met de werknemer gecommuniceerd over het pensioen. Daaruit blijkt dat in 1984 een kapitaalverzekering is aangegaan waarvan het verzekerde bedrag (samen met winstuitkeringen) voldoende werd geacht voor de aankoop van het beoogde pensioen.
Er is wel een voorbehoud gemaakt voor de rentestand. Dat komt veelvuldig voor. In de pensioenovereenkomst wordt dan opgenomen dat het aan te kopen pensioen op de pensioendatum afhankelijk is van de dan geldende rente. De werknemer heeft bij de kantonrechter onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de werkgever aansprakelijk is voor de door de werknemer geleden pensioenschade ad € 331.412,-. Dat was het bedrag dat de werknemer tekortkwam om het voor hem beoogde pensioen te kunnen aankopen op de pensioendatum. De kantonrechter heeft de pensioenovereenkomst gekwalificeerd als een streefregeling in plaats van een gegarandeerd pensioen en daarmee de vordering afgewezen. De werknemer is het daar niet mee eens en gaat in hoger beroep.
Oordeel
Volgens de werknemer is er geen sprake van een streefregeling, maar van een uitkeringsovereenkomst. Het gerechtshof Amsterdam begint in ECLI:NL:GHAMS:2024:409 met een schets van de omstandigheden en mogelijkheden zoals die destijds golden en stelt voorop dat uit de jurisprudentie volgt dat onder de (tot 1 januari 2007) geldende Pensioen- en spaarfondsenwet grofweg twee categorieën pensioentoezeggingen bestonden: (i) de salaris/diensttijdregeling waarbij een pensioenuitkering van een bepaalde hoogte werd toegezegd (een ‘gegarandeerd’ pensioen) en (ii) de beschikbare premieregelingen waarbij de werkgever uitsluitend de betaling van de premie van een bepaalde hoogte toezegt ( de ‘beschikbare premie’). Daarnaast bestonden er pensioentoezeggingen die een combinatie van beide categorieën vormden, zoals een streefregeling.
Bij een streefregeling wordt een kapitaal opgebouwd waarmee vanaf de datum van pensionering pensioenuitkeringen bij de pensioenverzekeraar kunnen worden ingekocht. Daarbij wordt gestreefd naar een bepaald niveau. Vaak wordt dat niveau bijvoorbeeld gesteld op 70 procent van het laatstverdiende salaris. Dat streefdoel wordt vertaald naar een op de pensioendatum benodigd kapitaal of benodigde premie. De hoogte van dat kapitaal is veelal wel gegarandeerd. Dat geschiedt in de zogenoemde kapitaalverzekering. De daadwerkelijke hoogte van de pensioenuitkeringen die met dat kapitaal kunnen worden ingekocht is echter afhankelijk van, onder meer, de op het moment van inkoop, dus de pensioendatum, geldende rentestand, het lijfrentetarief, en de levensverwachting.
Het risico dat het streefdoel niet wordt gehaald (bijvoorbeeld omdat de rente is gedaald of omdat de verzekering en premiestelling niet worden aangepast aan het in de loop der jaren stijgende salaris) ligt bij de werknemer.
Onder het regime van de PSW was het niet altijd duidelijk hoe een streefregeling moest worden gekwalificeerd. Dit is nu voorzien in artikel 10 Pensioenwet: een pensioenovereenkomst moet steeds kunnen worden gekwalificeerd als uitkeringsovereenkomst, premieovereenkomst of kapitaalovereenkomst. Onder een uitkeringsovereenkomst vallen doorgaans regelingen uit categorie 1, onder de premieovereenkomst regelingen uit categorie 2 en onder de kapitaalovereenkomst (hybride) regelingen. Binnen deze categorisering worden streefregelingen in de feitenrechtspraak als kapitaalovereenkomsten gezien, omdat alleen een bedrag aan kapitaal wordt gegarandeerd en niet een bepaald niveau van uitkeringen.
Na deze les pensioenen beantwoordt het hof om wat voor pensioenovereenkomst het hier gaat. Die vraag moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Fiscale kwalificaties zijn hierbij niet doorslaggevend, maar wat partijen hebben bedoeld af te spreken. Het hof oordeelt dat blijkt dat partijen ervan uitgingen dat de pensioenuitkeringen hoger of lager konden zijn dan beoogd en dat de pensioenaanspraak dan gelijk was aan die hogere of lagere bedragen. Op die manier is het hof snel klaar en verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter.