Thuis komt uw columnist niet altijd goed aan het schrijfwerk en dus gaat hij wel eens naar de Amsterdamse universiteitsbibliotheek, midden in de stad. ‘s Ochtends vroeg is het er nog heerlijk rustig, in ruime studiezalen die sinds de opening van het gebouw zo’n 50 jaar geleden niet echt meer zijn veranderd. Boeken aan lange muren en uitzicht over de bomen aan de gracht: het is schrijver dezes al sinds zijn studietijd vertrouwd. En het werkt, nog steeds, ver van zo veel afleidingen.
Eertijds mocht iedereen er in, van ’s ochtends half negen tot bijna middernacht. Er kwamen wel eens armen, zwervers en daklozen. Soms stonken zij een beetje, of waren zij luidruchtig – net als sommige studenten. Andere zonderlingen schreven de hele dag naslag- en andere werken over, op papieren in uitpuilende plastic zakken bij wijze van mobiel archief. Hinderlijk was het allemaal niet. Het hoorde er bij en wie het toch te bont maakte werd door de zaalwacht of dienstdoend bibliothecaris weggestuurd.
De zaalwachten, zwervers en daklozen zijn er niet meer. Al eerder was de bibliotheek alleen nog overdag toegankelijk voor anderen dan studenten en medewerkers van de Universiteit van Amsterdam. Nu zijn blauwe bordjes op de gevel geschroefd: “Verboden toegang art. 461 Wetboek van Strafrecht”. Mooi staat het bepaald niet en aan het geheel draagt evenmin bij dat zelfs niet de moeite is genomen de bordjes min of meer recht op te hangen.
Het oorspronkelijk gave gebouw had al te lijden van liefdeloze opleuking en andere verwaarlozing. De ingang wordt ook nog ontsierd door een samenraapsel aan roestige as- en andere afvalbakken, als even zo vele tekenen van onverschilligheid. Dan liever die daklozen, andere zwervers en zonderlingen. Die deden minder af aan de bibliotheek. Bovendien: waarom zouden zij niet als iedereen in de bibliotheek mogen zijn, zolang zij zich gedragen?
Die lelijke bordjes hangen niet alleen scheef, ze zijn het. Universiteiten golden als gastvrije bolwerken van wetenschap, ook voor mensen die er niet studeerden en werkten. Nu wordt iedereen “van buiten” dagelijks na 18.00 gelijkgesteld met havelozen en zwervers die er helemaal niet meer in mogen. Nog afgezien van de zinloze overbodigheid van dergelijke gevelontsiering. Alsof dergelijke mededelingen nodig zijn als mensen in de bibliotheek echt niet welkom zijn. Wat een onverschilligheid, praktisch én principieel dus.
Verontwaardiging wekt het intussen wél. Moeten de universitaire instanties worden aangesproken? Zou dat helpen? Of worden deze kolommen zo goed gelezen dat verdere actie niet nodig is? Het zal blijken. Of niet. Je kunt je overal wel kwaad over maken. Kennelijk waren anderen al eerder verontwaardigd over zwervers in de leeszaal en zo komt er geen eind aan. Wél verdrietig voor al die havelozen, wier minderwaardigheid zo nog eens wordt bevestigd.
Weer uit de bibliotheek deed het de gedachten afdwalen naar rechts. Of eigenlijk naar populisme: dat drijft immers op ressentiment, vooral tegen de “anderen” en de “minderen”. De zwervers in de UB zijn de Polen, Marokkanen en andere vreemdelingen of eigenlijk uitvreters in Nederland. Ze dragen niets bij, komen storen en erger en ze kosten geld. Wat doen zij hier? Verboden toegang! Waarom zouden wij hardwerkende Nederlanders delen met criminelen die hier niets te zoeken hebben en de boel eigenlijk alleen verpesten? Vast- en uitzetten die vreemde elementen!
Allemaal verongelijktheid en ressentiment op de wijs van “zij tegen wij”. De anderen hebben het gedaan. Zij maken ons geld op, pakken onze spullen af en plegen ook nog allerlei andere misdrijven die wij niet verdienen. Zo drijft populistisch rechts op de schuld van anderen. Als die anderen daarop eindelijk worden afgerekend, desnoods door ze te laten verdwijnen, in de gevangenis of over de grens, dan zal het weer goed gaan met ons vaderland getrouw.
Net als in de bibliotheek draait dit hele denken om de idee dat er betere en slechtere mensen zijn. Bovendien zijn die betere mensen dan beter omdat er slechtere mensen zijn. Maar die slechtheid moet wél zichtbaar zijn. Dat kan alleen door de slechte mensen uit of op te sluiten. Alsof die zwervers en buitenlanders de honden zijn die poepen op de speelplaats. Dit is het infantiele en parasitaire van populisme. Het kan niet zonder minderen en vijanden, zonder anderen die de schuld hebben. Op zichzelf is dat populisme dus niets, maar daarom is het nog niet ongevaarlijk.
Allemaal gebrek aan zelfstandigheid en angst, die verongelijktheid en dat ressentiment. Vergelijk je zelf niet met anderen, om je beter te voelen. Ook niet met “betere” anderen, om je slechter te voelen. Dit geldt zelfs voor antipopulisme als hier uitgedragen. Pennenstrijd tegen populismen is geen strijd tegen populisten, net zo min als kritiek op de Amsterdamse UB persoonlijk moet worden opgevat. Als er maar iets mee wordt gedaan.
Laat iedereen met rust, zolang geen echte schade wordt of is aangericht. Houd het land op orde, net zo goed als de bibliotheek, besteed daaraan je aandacht, dan zijn zij pas echt bruikbaar voor iedereen. – Verboden toegang? Wél voor idioten die moeiteloos door Copland in de radio heen hoesten terwijl dit stukje toch maar weer eens thuis op zijn prachtige klanken werd gecomponeerd.