Onlangs hield het Anti Money Laundering Centre (AMLC) een open bijeenkomst voor partijen die zich met de Wwft bezighouden. De bijeenkomst stond in het teken van samenwerking tussen publieke en private partijen. Een mooi initiatief. Aanwezig waren vertegenwoordigers van banken, financiële instellingen, de Belastingdienst, FIOD en de advocatuur. Er werd een fictieve casus behandeld over een boef die zijn criminele belangen her en der internationaal had verstopt. Vastgoed, geld, goud, bedrijven, auto’s, cash. Hij was er nu aan toe om zijn miljoenen over te dragen aan de volgende generatie. In de workshop van het AMLC werkten de aanwezigen samen aan scenario’s om de boef daarmee te helpen, en zo van elkaar te leren voor de goede zaak.
Het werd vooral een leerzame ochtend, maar met een knagende vraag: is er niet sprake van een steeds groter wordende kloof tussen wat de overheid van Wwft-instellingen verwacht en wat die instellingen kunnen leveren?
Dat gevoel wordt sterker als we een duik nemen in de publicaties van het AMLC over witwassen. Zie www.amlc.nl. Het AMLC is een onderdeel van de FIOD en heeft het perspectief vanuit de opsporing en de vervolging. Eerder dit jaar heeft het AMLC een herziene versie van een overzicht van ‘witwasindicatoren’ gepubliceerd. Indicatoren worden onderverdeeld in typologieën, feiten van algemene bekendheid en overige indicatoren. Deze vormen handvatten voor rechercheurs om witwassen te herkennen.
De voorbeelden zijn ook voor ons, de Wwft-melders, bedoeld. Daar komt de mismatch: het overzicht van typologieën behelst een lijst van 360 voorbeelden en methoden om wit te wassen. Van eenvoudig (bewaren van cash in een kast) tot super ingewikkeld (manieren van internationaal rondpompen van gelden). In redelijkheid kan van een advocaat of notaris niet worden verwacht al die voorbeelden paraat te hebben in de dagelijkse praktijk.
Deze lijst staat bovendien niet op zichzelf. FIU Nederland heeft ook een lijst van ongeveer tachtig witwastypologieën. Op 24 oktober 2024 publiceerde Bureau Financieel Toezicht nieuwe Leidraden voor het notariaat, de accountants en de fiscalisten. Daar zitten ook weer lange lijsten met voorbeelden bij. En dan hebben we het nog niet eens over het WODC-NRA rapport witwassen en internationale publicaties van instanties als de FATF.
Van de zakelijke dienstverleners die onder de Wwft vallen wordt concreet verwacht dat zij op een serieuze en gestructureerde manier onderzoeken wie hun cliënt is, wat die cliënt van plan is en welke dienst hij vraagt. In de praktijk ziet een dienstverlener echter meestal snel genoeg dat het foute boel is, ook zonder dat een van de voorbeelden uit de lijst zich voordoet. Is de dienstverlener zelf te kwader trouw, dan zal hij zich niet veel gelegen laten liggen aan protocollen of formulieren.
De eisen die wet- en regelgeving aan de praktijk van dienstverleners stellen zijn de afgelopen tien jaar wel uitgebreid, maar zijn vooral gericht op de processen. Voor een antwoord op de vraag of een ongebruikelijke transactie moet worden gemeld, wordt verwezen naar de subjectieve indicator. Veel uitleg geeft de subjectieve indicator echter niet. De dienstverlener moet zelf gemotiveerd beslissen. Een effectieve koppeling naar al die honderden voorbeelden waar de dienstverlener op moet aanslaan, ontbreekt echter. Datzelfde geldt voor een behoorlijke toelichting bij de meer dan dertig misdrijven die volgens Europese anti-witwasregels als gronddelict gezien zouden kunnen worden.
Meer regelgeving gaat niet werken. Een intensievere samenwerking tussen de publieke en particuliere sector zou nuttig zijn. Het AMLC heeft al het goede voorbeeld gegeven. Maar ook instanties van de werkvloer, zoals FIU en OM, zouden nog meer de samenwerking moeten zoeken met de Orde van Advocaten, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, NBA, SRA en andere vakorganisaties om de praktijk te ondersteunen.
Ook het inzetten van moderne technieken zoals AI lijkt ons nuttig om de kloof te verkleinen en om al die nuttige kennis en honderden voorbeelden in de dagelijkse praktijk te kunnen gebruiken bij het cliëntenonderzoek en bij de beoordeling van de vraag of een ongebruikelijke transactie moet worden gemeld. Hoe sneller en eenvoudiger het cliëntenonderzoek wordt, hoe minder weerstand er tegen zal zijn!