De Hoge Raad moest kortweg beoordelen of (en zo ja hoe) ‘zwart werk’ – dus arbeid waaruit de benadeelde inkomen genoot waarover hij geen belasting en premies afdroeg – van vóór het ongeval meeweegt bij de begroting van schade wegens verlies aan arbeidsvermogen (HR 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:568).
Wat was het geval? Tijdens de aanleg van internetkabels in opdracht van een basisschool liep de opdrachtnemer letsel op bij een val van de hem hiervoor door de school ter beschikking gestelde ladder. Achmea erkende aansprakelijkheid. Het slachtoffer heeft een eenmanszaak op het gebied van internetproducten, beveiligingscamera’s en schotelantennes. Tussen partijen ontstond een dispuut over de omvang van de schade. Het slachtoffer voerde naast het uit de administratie herleidbare bedrijfsresultaat van zijn eenmanszaak van vóór belastingen ook inkomsten uit diverse buiten de boeken gehouden verkooptransacties op. Nu hij die niet opgaf, betaalde hij hierover ook geen inkomstenbelasting.
Dit slachtoffer is bepaald niet de enige met ten dele zwarte inkomsten. In Nederland verrichten (als mag worden uitgegaan van cijfers van het CBS uit 2018, gepubliceerd door NOS) enkele honderdduizenden mensen hun werk geregeld in meerdere of mindere mate zwart. Daarmee is een bedrag gemoeid van circa vier miljard euro. Soms wordt slechts een deel van het werk niet opgegeven. De vraag of en zo ja in welke mate met die inkomsten rekening mag worden gehouden bij de begroting van de omvang van schade door verminderd arbeidsvermogen, is dan ook van belang voor een niet onaanzienlijk deel van de beroepsbevolking.
Partijen legden hun dispuut aan de rechter voor in een deelgeschilprocedure ex art. 1019 e.v. Rv. Vertrekpunt is het welbekende fundament van ons schadevergoedingsrecht: de benadeelde moet in beginsel zoveel mogelijk worden gebracht in de toestand waarin hij zou hebben verkeerd zonder aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis, hier het ongeval. In beginsel moet zijn schade dan ook volledig worden vergoed. Dit uitgangspunt geldt niet onverkort. Zo zal (als daarop met succes een beroep wordt gedaan) ingevolge art. 6:101 BW (eigen schuld) de schade ten dele voor rekening kunnen worden gelaten van het slachtoffer. Ook schade aan, wat wordt aangeduid als, een niet-rechtmatig belang, zoals verdovende middelen of kinderpornografisch materiaal, komt (zie de conclusie van de A-G, als uitwerking van het relativiteitsvereiste van art. 6:163 BW) niet voor vergoeding in aanmerking.
Met inachtneming hiervan zal een vergelijking moeten worden gemaakt tussen het inkomen in de feitelijke situatie met en de hypothetische situatie zonder die aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis.
Voor zover het werkzaamheden betreft waarvan het verrichten als zodanig rechtmatig is, kan bij de begroting van de omvang van schade door verminderd arbeidsvermogen rekening worden gehouden met inkomsten uit ‘zwart werk’ in de periode vóór het ongeval. De vóór het ongeval verrichtte niet-fiscaal verantwoorde werkzaamheden tonen immers mede welk arbeidsvermogen de benadeelde ten tijde van het ongeval had. Nagegaan zal daarbij moeten worden of, en zo ja, in welke omvang de benadeelde in de hypothetische situatie deze (dan wel ter vervanging daarvan andere) werkzaamheden zou hebben verricht. Het komt erop aan welk netto-inkomen, met bedoelde werkzaamheden correspondeert. Het betreft dus een dubbele hypothetische situatie: zonder ongeval en met afspraak tot afdracht premies en belastingen. Daarmee doet de Hoge Raad zoveel mogelijk recht aan het principe van vergoeding van volledige schade.