Feiten
Een man en een vrouw zijn in 1968 gehuwd buiten gemeenschap van goederen en in 1990 gescheiden. In het echtscheidingsconvenant ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zijn destijds geen afspraken gemaakt over de verdeling van het door de man opgebouwde ouderdomspensioen. De vrouw heeft geen pensioen opgebouwd. In 2005 bereiken beiden de pensioengerechtigde leeftijd en vraagt de vrouw aan de man om het pensioen alsnog te verdelen. Na een aanvankelijke weigering van de man gaat hij toch overstag en biedt hij de vrouw aan om 50% van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen aan haar te laten overmaken. De vrouw gaat daar mee akkoord. Partijen zijn gescheiden onder het regime van het Boon/Van Loon-arrest.
Pensioenopbouw is onder dat regime gekwalificeerd als een vermogensbestanddeel van de huwelijksgoederengemeenschap en komt op die manier voor verdeling/verrekening in aanmerking. Daarbij wordt de waarde van zowel het nabestaandenpensioen als het totale ouderdomspensioen bij elkaar opgeteld en gedeeld door twee. Het deel van de vrouw omvat het gehele nabestaandenpensioen, aangevuld met een stukje ouderdomspensioen tot 50%. Het 50%-deel van de man bestaat uit louter ouderdomspensioen. Het aanbod van de man in deze zaak was dan ook niet in overeenstemming met de verdelingswijze conform Boon/Van Loon. Hij heeft de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding toegepast, waardoor de vrouw een aanzienlijk groter deel van zijn ouderdomspensioen ontving. In 2019 besluit de man echter dat het welletjes is geweest en staakt de betalingen. De vrouw gaat daar niet meer mee akkoord en maakt de gang naar de rechter. Ze krijgt van de rechtbank gelijk, maar de man gaat in hoger beroep.
Oordeel
De man ziet de gemaakte afspraak als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder een opzeggingsregeling. Dat maakt dat opzegging in beginsel mogelijk is. En als dat niet zo zou zijn, dan stelt hij dat artikel 6:248 lid 2 BW en artikel 6:258 BW maken dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding niet kan verwachten.
Het hof oordeelt dat van een duurovereenkomst sprake is als er een verplichting wordt afgesproken tot opeenvolgende of voortdurende prestaties. Dat is hier het geval. Die verplichting loopt vanwege de aard van het ouderdomspensioen door tot aan het overlijden van een van partijen. Daarmee is de overeenkomst een duurovereenkomst voor bepaalde tijd. In de overeenkomst tussen partijen is niet voorzien in opzegging. Ook de wet voorziet niet in een regeling tot opzegging. De overeenkomst kan dus niet worden opgezegd.
Ook het beroep op de onvoorziene omstandigheden kan de man niet baten (artikel 6:258 BW). Het moet dan immers gaan om onvoorziene omstandigheden die zodanig zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. De man stelt op dit punt dat hij zijn bedrijf in het buitenland heeft moeten staken en dat daardoor zijn inkomsten fors zijn gedaald en dat hij aldus ook niet meer kan sparen.
De omstandigheden waarop de man zich beroept liggen volgens de vrouw in zijn risicosfeer. Het hof oordeelt dat er geen, althans onvoldoende, grond is voor wijziging of ontbinding van de overeenkomst vanwege onvoorziene omstandigheden. De man heeft zijn stelling dat sprake is van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW onvoldoende onderbouwd. Zo is de man niet over een nacht ijs gegaan toen hij alsnog zijn medewerking aan verdeling van het pensioen verleende en de vrouw zelfs een groter aandeel in het ouderdomspensioen gaf, dan waar ze überhaupt en op grond van Boon/Van Loon recht op zou hebben gehad en had hij moeten bedenken dat hij op enig moment tóch zijn bedrijf zou moeten staken, waardoor zijn inkomsten zouden dalen. Bovendien is het hof van oordeel, dat de man door alleen een Nibud-berekening over te leggen, een té summiere onderbouwing van zijn financiële situatie geeft.
De man beroept zich ook nog op misbruik van omstandigheden. Hij voert aan dat hij destijds bij zijn beslissing om het pensioen te verdelen psychisch onder druk is gezet vanwege de breekbare relatie met de kinderen, waarbij hij hoopte dat de verstandhouding zou verbeteren door zijn beslissing. De man meent dat de vrouw misbruik heeft gemaakt van zijn verdriet en zijn wens op verbetering van de verhoudingen, en dat zij dit tot 2019 is blijven doen. Ook beroept de man zich op dwaling.
Ook met dit beroep van de man maakt het hof, vanwege wederom het ontbreken van bewijsstukken, korte metten en wijst het af. Het hof overweegt dat in het algemeen ouders die scheiden en geen of weinig contact hebben met hun kinderen daarvan verdriet hebben. Dat het contact tussen de man en de kinderen uiteindelijk kennelijk niet (veel) is verbeterd, is echter nog geen reden om bij een overeenkomst over de afwikkeling van het pensioen aan te nemen dat dan sprake is van misbruik van omstandigheden door de vrouw. Het hof constateert, dat uit de overgelegde correspondentie uit de tijd van het tot stand komen van de overeenkomst tussen partijen blijkt dat de man zich terdege heeft geïnformeerd over zijn rechtspositie en vond dat hij door zo te handelen het juiste deed.
De man is vrijwillig en bewust de overeenkomst aangegaan en slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan een aanpassing verlangd worden. Daartoe moet wél voldoende worden gesteld en aangetoond.