Afgelopen zomer bleek dat dertig raadsheren(-plaatsvervangers) in de teams strafrecht en belastingrecht van het gerechtshof in Den Bosch niet op de goede manier zijn beëdigd. Bij het afleggen van hun ambtseed is per ongeluk de tekst voor medewerkers bij het hof gebruikt (rijksambtenaren), in plaats van die voor rechters (rechterlijke ambtenaren). Ook bij de beëdiging van enkele advocaten-generaal bij het hof ging het mis.
Verschillen in tekst
Op veel punten zijn de teksten hetzelfde. De belangrijkste verschillen zijn dat in de tekst van de eed/belofte voor rijksambtenaren niet is opgenomen dat men geen giften aanneemt van (toekomstige) procespartijen en dat het ambt wordt uitgeoefend met onzijdigheid en zonder aanzien van personen. In de tekst voor rijksambtenaren is – anders dan in de tekst voor rechterlijke ambtenaren – opgenomen dat men plichtsgetrouw en nauwgezet de opgedragen taken zal vervullen.
Cassatie in belang der wet
Procureur-generaal bij de Hoge Raad Edwin Bleichrodt stelde half september cassatie in het belang der wet in, om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de mogelijke gevolgen van de verkeerde beëdigingen. Dat deed hij in twee zaken: in een strafzaak en in een belastingzaak. Hij merkte daarin op dat de onjuiste beëdiging in een groot aantal zaken speelt − het gaat om zo’n 400 strafzaken en 700 belastingzaken waarin cassatie is ingesteld of nog mogelijk is.
Onvolkomenheid
Wat de PG betreft kunnen de uitspraken die (mede) door met een verkeerde tekst beëdigde raadsheren(-plaatsvervangers) zijn gedaan in stand blijven. De Hoge Raad volgt hem daar in en oordeelt dat de “onvolkomenheid die zich in de voorliggende kwestie bij het Bossche hof heeft voorgedaan”, geen gevolgen heeft voor de mede door de betrokken raadsheren-plaatsvervanger gewezen uitspraken.
Kernwaarden
Ook al is dan de verkeerde tekst gebruikt, bij de beëdiging is in de eerste plaats tot uitdrukking gebracht dat de plaatsvervangers het ambt niet op onoorbare wijze hebben verkregen en dat zij de aan het rechterlijk ambt verbonden wezenlijke verantwoordelijkheden en verplichtingen aanvaarden, aldus de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:1438 en ECLI:NL:HR:2022:1509).
Ook hebben ze met het afleggen van de eed of belofte trouw aan de Koning beloofd, zich verbonden tot naleving van de Grondwet en alle overige wetten en beloofd zich te gedragen zoals het een goed ambtenaar – en dus ook een goed rechterlijk ambtenaar – betaamt. Daarmee hebben de raadsheren-plaatsvervanger beloofd te handelen overeenkomstig kernwaarden die ook van belang zijn voor de uitoefening van het rechterlijk ambt en die mede verband houden met de onderdelen van de eed of belofte voor rechterlijke ambtenaren die in de eed of belofte voor rijksambtenaren ontbreken.
Rechtskracht niet aangetast
Hieruit volgt, zo oordeelt de Hoge Raad, dat de rechtskracht van de mede door de raadsheer-plaatsvervanger in de strafzaak en de raadsheer-plaatsvervanger in de belastingzaak gewezen uitspraken niet is aangetast. Deze uitspraken blijven dan ook in stand.
In de strafzaak heeft de Hoge Raad hieraan toegevoegd dat ook in zaken waarbij de verkeerde tekst is gebruikt bij de beëdiging van een advocaat-generaal, dat niet tot gevolg heeft dat die advocaat-generaal zijn taken en bevoegdheden als advocaat-generaal niet zou mogen uitoefenen.
Opnieuw beëdigen
De Hoge Raad merkt nog op dat de verkeerd beëdigden “gelet op de waarde van de beëdiging en het daarbij gebruiken van de juiste tekst” − voor zover dat nog niet is gebeurd − opnieuw de eed of belofte moeten afleggen.