Advocaat claimt 251,25 openstaande vakantiedagen

Onlangs verscheen een interessante uitspraak van het gerechtshof Den Haag over onder meer verval van de wettelijke vakantiedagen van een werknemer. De werknemer in kwestie, een advocaat, had maar liefst 251,25 niet-genoten vakantiedagen.

Tussen partijen was een conflict ontstaan over het aantal door de werknemer niet-genoten vakantiedagen. De werknemer, een advocaat, stelde aanspraak te hebben op uitbetaling van maar liefst 251,25 niet-genoten vakantiedagen. Volgens de werkgever was een groot deel van deze vakantiedagen inmiddels vervallen. In deze column beperken we ons tot het oordeel van het hof over de wettelijke vakantiedagen (ECLI:NL:GHDHA:2021:2386).

Juridisch kader

Uit de wet volgt dat wettelijke vakantiedagen zes maanden na het kalenderjaar waarin ze zijn opgebouwd vervallen. Wettelijke vakantiedagen die in 2021 zijn opgebouwd, vervallen daarom per 1 juli 2022. Als voorwaarde voor dat verval geldt dat de werknemer redelijkerwijs in staat moet zijn geweest daadwerkelijk vakantie op te nemen. In dit verband zijn twee uitspraken van het Europese Hof van Justitie van belang (ECLI:EU:C:2018:872 en ECLI:EU:C:2018:874). Hierin heeft het Europese Hof verduidelijkt dat moet worden voorkomen dat de verantwoordelijkheid om het recht op vakantie daadwerkelijk uit te oefenen volledig bij de werknemer ligt. Volgens het Hof rust in dit verband een zorg- en informatieverplichting op de werkgever. Deze verplichting gaat niet zo ver dat de werkgever zijn werknemer moet verplichten op vakantie te gaan, maar hij moet de werknemer zo nodig wel formeel daartoe aanzetten. De werkgever moet ‘concreet en in alle transparantie’ ervoor zorgen dat de werknemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft vakantie op te nemen. Daarbij moet de werkgever de werknemer erover informeren – op precieze wijze en tijdig – dat hij de niet-genoten vakantiedagen zal verliezen als hij die niet tijdig opneemt. De bewijslast rust op de werkgever.

Oordeel hof Den Haag

In de zaak bij het hof Den Haag deed de werkgever een beroep op een schriftelijke verklaring waarin een collega stelde samen met de werkgever in de periode 2014 en 2015 de werknemer erop te hebben gewezen dat zijn vakantiedagen zouden vervallen als hij geen vakantie zou nemen, dat de werknemer het verval van zijn vakantiedagen geen probleem vond en dat de werkgever de werknemer zou hebben aangespoord om met enige regelmaat vakantie te nemen, maar dat de werknemer dat niet wilde. Het hof Den Haag acht deze verklaring onvoldoende nu daaruit onder meer niet bleek hoe vaak, op welk moment en op welke wijze de werknemer op het verval van zijn vakantiedagen was gewezen. Verder oordeelt het hof dat de zorg- en informatieverplichting niet minder vergaand is indien de werknemer als advocaat bekend is met de vervalregeling. Aldus oordeelt het h of dat de wettelijke vakantiedagen niet zijn komen te vervallen. Van verjaring van de wettelijke vakantiedagen is evenmin sprake, omdat de werkgever niet aan zijn zorg- en informatieverplichting heeft voldaan.

Conclusie

Juristen doen er goed aan hun werkgeverscliënten erop te wijzen dat zij hun werknemers periodiek en op tijd moeten wijzen op het eventuele verval van wettelijke vakantiedagen. Die informatieverplichting vereist een actieve opstelling van de werkgever.

Met medewerking van Lucine Meijers. Meijers is advocaat bij Boontje Advocaten & Mediators en houdt zich bezig met alle aspecten van het arbeidsrecht, waarbij zij zich in het bijzonder richt op de arbeidsongeschikte werknemer en het medezeggenschapsrecht.

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Scroll naar boven