Ambtshalve toetsing of niet?

Delen:

Op 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:340, heeft de Hoge Raad een onduidelijkheid opgeheven die speelde bij de vraag wanneer een ambtshalve toetsing dient plaats te vinden.

Huurovereenkomsten die zijn gesloten tussen bedrijfsmatige verhuurders en particulieren vallen onder de werking van de Richtlijn 93/13 EEG (de Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten; zie HvJEU 30 mei 2013, C-488/11, ECLI:EU:C:2013:341). De appelrechter dient ambtshalve te onderzoeken of een beding als ‘oneerlijk’ in de zin van deze richtlijn kwalificeert. De reikwijdte van dit ambtshalve onderzoek was onduidelijk, nu de Hoge Raad bij arrest van 13 september 2013 (ECLI:NL:HR:2013:691) had overwogen dat dit onderzoek ook moet worden uitgevoerd: “(…)  indien hij daarbij buiten het door de grieven ontsloten gebied moet treden. Volgens het Nederlands appelprocesrecht behoort de rechter immers recht van openbare orde in beginsel ook toe te passen buiten het door de grieven ontsloten gebied, met dien verstande dat hij de grenzen van de rechtsstrijd van partijen dient te respecteren. Hij is dus niet tot dit onderzoek gehouden als tegen de toe- of afwijzing van de desbetreffende vordering in hoger beroep niet is opgekomen en hij derhalve als appelrechter niet bevoegd is om over die vordering een beslissing te geven. (r.o. 3.6.3).

De verhouding tussen ‘de grenzen van de rechtsstrijd’ en ‘het door de grieven ontsloten gebied’ is niet helder, omdat deze niet met elkaar zijn te vereenzelvigen, aldus de Hoge Raad in het voorliggende arrest. In de voorliggende kwestie werd dit duidelijk.

Wat speelde er. Een woningcorporatie verhuurde een woonruimte aan eiser. Op de huurovereenkomst waren algemene voorwaarden van toepassing verklaard, waarin een boetebepaling stond. Eiser verhuurde de woonruimte onrechtmatig onder en de woningcorporatie vorderde onder meer een (gematigde) contractuele boete. Eiser werd onder andere veroordeeld tot betaling van een boete. Eiser ging in hoger beroep en hij vorderde vernietiging van de beslissing tot toewijzing van die boete. Maar de daartoe door hem aangevoerde grieven strekten er niet toe dat het boetebeding ongeldig was. Het hof concludeerde dat geen sprake was van een oneerlijk beding.

De Hoge Raad overwoog anders. De vraag of het desbetreffende beding als oneerlijk in de zin van de Richtlijn is aan te merken, valt weliswaar buiten het door de grieven ontsloten gebied, maar valt wel binnen de grenzen van de rechtsstrijd in appel, nu eiser in de appeldagvaarding heeft gevorderd dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Het hof had dus in de gegeven omstandigheden ambtshalve, buiten de inhoud van de grieven om, moeten nagaan of het boetebeding oneerlijk was in de zin van de Richtlijn (r.o.3.5).

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Ook interessant:

Scroll naar boven