Wat is het belangrijkste doel van uw onderzoek en hoe hoopt u dat doel te bereiken?
“Het onderzoek richt zich op de herkenning van signalen van kindermishandeling onder onderwijsprofessionals in het basisonderwijs. Hoewel onderwijsprofessionals op dagelijkse basis intensief contact met kinderen én hun ouders, wat hen geschikt maakt voor ‘vroegsignalering’ van kindermishandeling en huiselijk geweld, blijkt uit onderzoek dat het detecteren van signalen niet eenvoudig is. Signalen zijn ambigu en complex, er is in de (na)scholing relatief weinig aandacht voor en kinderen maken hun ervaringen vaak niet zelf openbaar.
Er is nog relatief weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het tijdig herkennen van kindermishandeling is van essentieel belang om kinderen zo veilig mogelijk op te laten groeien en mogelijke negatieve gevolgen te beperken. Dit is ook van belang voor de toekomst: kinderen die mishandeling meemaken, lopen een hoger risico op het voortzetten van huiselijk geweld en/of kindermishandeling als volwassene.
Met dit onderzoek hopen we daarom wetenschappelijke kennis over signalen van kindermishandeling te vergroten en een praktische bijdrage te leveren aan de signaalherkenning onder onderwijsprofessionals. Allereerst richten we ons op het in kaart brengen van signalen van kindermishandeling, omdat het momenteel ontbreekt aan een systematisch overzicht hiervan. Dit doen we door uitgebreid literatuur- en dossieronderzoek, waarbij we ook kijken naar de context van het gezin en de bredere sociale omgeving.
Daarnaast houden we interviews met ervaringsdeskundigen, onderwijsprofessionals en andere professionals om hun ervaringen en behoeften in kaart te brengen. Aan de hand van deze bevindingen komen we tot een wetenschappelijke classificatie, die we gebruiken om, samen met onderwijskundigen, pedagogen en leerkrachten, een toolkit te ontwikkelen voor onderwijsprofessionals in het basisonderwijs.”
Tijdens uw eerdere promotieonderzoek richtte u zich op het gedrag van omstanders tijdens gewelddadige situaties. Denkt u dat er overlap bestaat met dit nieuwe onderzoek?
“Daar zit inderdaad overlap in. Zowel burgers – waar ik in mijn promotieonderzoek naar heb gekeken – als (onderwijs)professionals zijn in zekere mate omstanders: zij zijn in beginsel niet direct betrokken en hebben de mogelijkheid om als derde partij in te grijpen en daarmee een belangrijke rol te vervullen in het kader van (vroeg)signalering.
In mijn promotieonderzoek heb ik onder meer gekeken naar burgers die bij Veilig Thuis melding hebben gedaan van partnergeweld. In het nieuwe onderzoek kijken we specifiek naar onderwijsprofessionals: een beroepsgroep die op grond van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld een meldcode dient te volgen en bij (vermoedens van) fysiek, psychisch of seksueel geweld en verwaarlozing onder bepaalde omstandigheden bij Veilig Thuis dient te melden, wat voor burgers niet het geval is.
Er zijn echter verschillende overeenkomsten: zowel burgers als professionals kennen (een of meerdere leden van) het gezin vaak goed en de beslissing om te melden blijkt (mede daardoor) vaak lastig te zijn. Daarnaast vertonen partnergeweld en kindermishandeling overeenkomsten: beide vinden plaats in de huiselijke sfeer, kunnen langdurige negatieve gevolgen hebben en komen vaak gelijktijdig voor.”
Wat is uw belangrijkste hypothese of verwachting, nu het onderzoek bijna gaat beginnen?
“Er is nog relatief weinig wetenschappelijk onderzoek naar de signalen van kindermishandeling; onderzoek richt zich voornamelijk op de korte- en langetermijngevolgen van kindermishandeling. Het onderzoek is verdiepend van aard: we brengen bestaande kennis uit verschillende wetenschappelijke disciplines in kaart en nemen daarbij ook de ervaringen en behoeften uit de praktijk mee. We hebben geen specifieke hypothesen, maar laten ons leiden door de inzichten die we verkrijgen uit het literatuur- en dossieronderzoek en de interviews.”
Kindermishandeling is een zwaar, emotioneel onderwerp om twee jaar lang intensief mee aan de slag te gaan. Neemt u nog voorzorgsmaatregelen om ondanks die zware materie wel opgewekt te blijven?
“Het is inderdaad een lastig onderwerp. Het is fijn dat ik het onderzoek samen met Veroni Eichelsheim uitvoer; het helpt om hierover te kunnen praten.”
Wat is het hoogtepunt in uw juridische carrière?
“Ondanks dat ik zowel mijn bachelor als master in (straf)recht heb gedaan, is mijn juridische carrière vrij kort geweest. Na mijn bachelor heb ik een master Criminal Justice & Criminology gedaan, waar mijn passie voor het onderzoek is begonnen. Daarna heb ik een paar jaar als juridisch medewerker bij het Bureau Commissies van Toezicht bij de Rechtbank Midden-Nederland gewerkt, waar ik klachten van justitiabelen behandelde.
De diverse klachten, het uitzoeken van de feiten en omstandigheden en het schrijven van juridische beslissingen vond ik erg leuk. Hoewel ik de overstap naar het onderzoek heb gemaakt, spreken beide vakgebieden mij nog steeds aan en gaan zij goed samen: zowel als jurist als onderzoeker werk je nauwkeurig, zoek je zaken tot op de bodem uit en ben je veel bezig met schrijven.”
Welk boek las u het laatst?
“Misschien moet je iets lager mikken van Milio van de Kamp. Het boek gaat over de eigen ervaringen van de schrijver met armoede, kansenongelijkheid en huiselijk geweld, en is erg indrukwekkend.”
Wat staat er op uw bucketlist?
“Nog erg veel, maar op nummer één staat de Camino-wandeling naar Santiago de Compostela. Dit had ik gepland voor na de indiening van mijn proefschrift, maar het is er helaas niet van gekomen. Wellicht na de afronding van dit onderzoek.”
Met welke beroemdheid zou u graag nog eens een onderzoek willen uitvoeren?
“Het werk van Ernest Jouriles en John Grych naar de blootstelling van kinderen aan huiselijk geweld vind ik erg inspirerend, en ook het onderzoek van Leigh Goodmark, Michael Johnson en Jane Monckton Smith naar partnergeweld.”
Als u het voor het zeggen had, dan…?
“… kwam er meer bekendheid over de actieve rol van omstanders bij noodgevallen. Het omstandereffect (het fenomeen dat omstanders minder geneigd zijn om in te grijpen naarmate er meer omstanders aanwezig zijn) blijkt op basis van onderzoek van mijn collega’s genuanceerder te zijn. Hoewel er vaak percepties bestaan van onveiligheid in de openbare ruimte – gemiddeld gezien vaker onder vrouwen – blijkt uit mijn eigen onderzoek dat er bijna altijd wordt ingegrepen als mensen in geweld verzeild raken op straat, ongeacht of het slachtoffer een man of vrouw is. Dit schetst een optimistischer beeld van veiligheid in de openbare ruimte!”