“Hey, jij hebt toch rechten gestudeerd? Dan heb ik nog wel een leuke casus voor je”. Ik sta op een willekeurig feestje op een willekeurig moment tussen afstuderen en heden, als ik in een hoek wordt gedreven door een willekeurig zelfverzekerd figuur, die meestal al lekker aangeschoten is. Op deze inleiding volgt een willekeurige casus in een willekeurig rechtsgebied, met aan het einde een vraag en alvast het antwoord, want zo moeilijk is het natuurlijk allemaal niet.
Ik weet niet hoe anderen hier op reageren, maar ik weet me altijd moeilijk raad met de stilte die volgt op de vraag en het antwoord die mij ter goedkeuring worden voorgelegd. Het gemiddelde zelfverzekerde figuur zorgt namelijk dat hij (ja, meestal toch een hij) een publiek heeft verzameld voordat ik in de hoek gedreven wordt, zodat er genoeg toeschouwers zijn om te horen dat hij helemaal gelijk heeft. En dat terwijl hij niet eens rechten maar geologie/ bouwkunde/ theologie gestudeerd heeft! Een kind kan de was doen.
De reden dat ik vaak worstel met de reactie die ik op zo’n moment moet geven, is dat ik sowieso iedereen teleur ga stellen. Kort gezegd zijn er namelijk maar twee antwoorden mogelijk, die allebei ontoereikend zijn. Ofwel het betreft namelijk een rechtsgebied waar ik geen verstand van heb en mijn vingers niet aan wil branden, ofwel het antwoord dat ik geef sluit niet aan op de verwachtingen. De eerste categorie is eigenlijk nog het makkelijkst, omdat de kennis van de zelfverzekerde vraagsteller niet betwist wordt en hij zijn show dus kan voortzetten. Lastiger is het als mijn reactie niet aan de verwachtingen voldoet omdat ik het oneens ben met het gegeven antwoord danwel het gegeven antwoord moet nuanceren. Als ik eindelijk lekker in mijn verhaal begin te komen, want je kennis etaleren kan – zeker met een drankje op – heerlijk zijn, merk ik dat ik weer alleen ben. De zelfverzekerde vraagsteller duwt net de moedervlek op zijn hand onder de neus van een coassistent en zijn publiek heeft met hem de aandacht op het volgende slachtoffer gericht.
Je wordt er niet op voorbereid tijdens de studie; de persoonlijke verhalen en vragen die vrienden en familie je ter beoordeling voorleggen. Waar leg je de grens? Wanneer kan je aangeven dat je liever geen beëindigingsovereenkomsten van vrienden beoordeelt, omdat je als de dood bent om een fout te maken? Of gewoon, omdat het ook wel eens weekend is? Dat ik bij goede vrienden en directe familie even meekijk vind ik logisch, maar die kring breidt zich snel uit. Want hoeveel moeite is het nou om even telefonisch een paar vragen te beantwoorden van de moeder van een goede vriendin? De oom van je zwager? De collega van je vriend?
Alles wordt ingewikkelder als je voor bekenden werkt. Mijn ervaring is namelijk ook dat het haast onmogelijk is om aan bekenden een negatief advies te geven. “Nee, het was niet handig van je om die werknemer op staande voet te ontslaan omdat ze één keer te laat was, dus je kunt beter meteen je excuses aanbieden voordat het uit de hand loopt”, “helaas, als je je te laat bij het UWV meldt dan is de kans groot dat je geen WW-uitkering meer krijgt”. Het is rotnieuws om te geven, zeker aan bekenden. Als je dan toch de moed verzameld hebt en het slechte nieuws gegeven is, dan wordt het door bekenden veel minder snel aangenomen.
Het leukste zijn de vragen die via-via bij mij terecht komen. Die zijn vaak, op z’n zachts gezegd, incompleet.
“Na drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet je toch een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd krijgen?”
“Als ik huur betaal kan ik toch nooit uit mijn huis gezet worden?”
“Bij een goede beoordeling heb je toch recht op loonsverhoging?”
“Mijn telefoon was binnen een half jaar kapot, dat hoef ik toch niet te pikken?”
En weet je, eigenlijk is het recht zo moeilijk ook nog niet en heeft het zelfverzekerde figuur uit mijn eerste voorbeeld dus misschien wel gelijk. Het antwoord op bovenstaande vragen is namelijk ook door een niet-jurist te geven, namelijk: “soms…”.