En weer ging het over de kinderopvangtoeslag. In de Wet kinderopvang staat dat ouders kinderopvangtoeslag met een terugwerkende kracht van maximaal drie maanden kunnen aanvragen. Dat vinden veel ouders te beperkt: als ze aan alle voorwaarden voor toeslag voldoen, willen ze dat over een langere periode. Maar volgens de Afdeling bestuursrechtspraak biedt die wet geen enkele mogelijkheid daarvoor. De wet is duidelijk en kent geen ‘ventiel’. En de wet is zo dwingend geformuleerd dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. Drie maanden is drie maanden, en toen de formele wetgever deze termijnen vaststelden moeten de gevolgen ervan zijn bedoeld én voorzien. Die harde grens was een bewuste keuze van de wetgever. De rechter kan dan niet anders constateren dat ouders bij een te late aanvraag hun rechten verspelen, ook als zij daarvan financieel nadelige gevolgen ondervinden.
Algemeen rechtsbeginsel
In principe mag de rechter niet – en dat geldt ook voor de hoogste bestuursrechter – een wet in formele zin toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Dat volgt uit artikel 120 van de Grondwet, het ‘constitutionele toetsingsverbod’. Zelfs als een wet zeer onredelijk uitpakt, mag de rechter de wet niet inhoudelijk toetsen. Maar het verbiedt de rechter niet om te beoordelen of toepassing van de wet in een individueel geval achterwege moet blijven omdat die toepassing anders in strijd zou komen met een algemeen rechtsbeginsel, zoals het evenredigheidsbeginsel. Die toets heeft de Afdeling bestuursrechtspraak nu uitgevoerd, in twee zaken. De wet in een individueel gevallen buiten toepassing verklaren, juist vanwege strijd met een rechtsbeginsel, kan alleen als er bijzondere omstandigheden zijn die de wetgever bij het vaststellen van de wet niet heeft ingebouwd. En van dergelijke omstandigheden was in deze zaak geen sprake. De ouders hebben dus geen recht op toeslag over de periode die meer dan drie maanden vóór de aanvraagdatum ligt. Is er vóór die periode wel kinderopvangtoeslag verstrekt, dan kan dat worden teruggevorderd.
Grote kamer
Deze twee uitspraken zijn gedaan door een grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak. Deze bestaat uit vijf rechters: twee staatsraden van de Afdeling bestuursrechtspraak (waaronder voorzitter Bart Jan van Ettekoven), een vicepresident van de Hoge Raad, de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Theo Simons) en de president van de Centrale Raad van Beroep (Takvor Avedissian). Voorafgaand aan deze uitspraken vroeg de Afdeling bestuursrechtspraak een conclusie aan staatsraad advocaat-generaal Snijders over toetsen van de wet aan het evenredigheidsbeginsel.
Lees hier de eerste en tweede uitspraak.