Op 16 januari 2023 deed het Hof van Justitie van de Europese Unie een uitspraak over de wijze waarop de advocaat afspraken moet maken met zijn (particuliere) cliënt over het honorarium. Mr.-Online kopte: “Advocaten opgelet: Hof EU legt ‘Uurtje-Factuurtje’ aan banden.”De rechter oordeelde dat de consument vóór het sluiten van de overeenkomst een beslissing moet kunnen nemen om de totale kosten van de dienst te kunnen ramen. Enkel het vermelden van het uurtarief met een open einde is onvoldoende. In de betreffende Litouwse echtscheidingszaak had de advocaat € 100 per uur afgesproken. De advocaat stuurde aan het einde van de zaak een eindafrekening voor € 12.900. Het Litouwse hooggerechtshof stelde de consument in het gelijk en matigde de declaratie met de helft.
De advocatuur schrok. Er verschenen de nodige publicaties over de consequenties die deze uitspraak zou kunnen hebben, met titels als: ‘Rechter kan uurtje-factuurtje van tafel vegen’ en ‘Uurtarief van de Nederlandse advocaat in de ban?’. Was die schok terecht? Jazeker!
In het afgelopen jaar heeft de Litouwse zaak behoorlijk navolging gezien in de rechtspraak. Op Rechtspraak.nl verschijnen 21 treffers als ECLI:EU:C:2023:14 als zoekterm ingetoetst wordt. Op één na alle beoordeelde gevallen eindigden in een afwijzing of matiging van de declaratie. Niet alleen advocaten werden de oren gewassen:
Een jurist die een werknemer bijstond in een arbeidszaak declareerde uiteindelijk € 14.500. Bij aanvang van de werkzaamheden vroeg de jurist een voorschot van € 560 en gaf daarbij aan dat dit bedrag ongeveer 50% van de geschatte werkzaamheden zou bedragen. Daarmee kon de indruk zijn ontstaan dat de kosten ongeveer € 1.500 incl. btw zouden. De rechter matigde de declaratie met 30%.
Een incassobureau moest in drie zaken € 1.200 terugbetalen aan een consument, omdat een kostenbeding in algemene voorwaarden niet voldeed aan de HvJ-uitspraak.
Een aannemer werd met verwijzing naar de HvJ-uitspraak in het ongelijk gesteld toen hij vergoeding van meerwerk op uurtarief vorderde, maar niet kon laten zien wat er precies met de consument was afgesproken.
Een advocaat declareerde € 15.000 in een echtscheidingszaak, waarvan € 9000 al was betaald. De vordering tegen de cliënt om de rest te betalen werd afgewezen. De advocaat had in de opdrachtbevestiging alleen een uurtarief van € 150 ex btw genoemd. Tussentijdse declaraties werden zonder protest betaald, toch vond de rechter het enkel noemen van een uurtarief zonder precisering oneerlijk.
De Geschillencommissie Advocatuur oordeelde over een zaak waarbij in de opdrachtbevestiging uitsluitend een uurtarief was opgegeven, naast de vermelding dat het een echtscheiding op eigen verzoek betrof. Pas twee jaar na aanvang van de werkzaamheden werd een urenspecificatie verstrekt. De declaratie van € 12.220 werd gematigd tot € 10.000.
De cliënt die al vaker gebruik had gemaakt van de diensten van de advocaat, verzocht dit keer om bijstand bij een echtscheiding. De advocaat stuurde vier rekeningen voor een totaal van € 8.912. De cliënt betaalde niets. In dit geval was er geen opdrachtbevestiging. Bovendien wijzigde de advocaat haar uurtarief tussentijds van € 180 naar € 195. De kantonrechter beoordeelde het kostenbeding als oneerlijk. Ongeveer de helft van de vordering van de advocaat werd toegewezen, maar slechts omdat de cliënt aangaf dat wel redelijk te vinden.
De advocaat die een uurtarief noemde en daarbij aangaf maandelijks te zullen factureren, had volgens de kantonrechter voldoende gedaan om de consument overzicht over de kosten te laten houden. De volledige vordering van € 5.771 voor vier onbetaalde facturen werd toegewezen door de rechtbank Rotterdam.
Dat liep anders in Amsterdam, in een echtscheidingszaak waar een uurtarief was genoemd en was aangegeven dat er maandelijks gedeclareerd zou worden. Bovendien had de advocaat nog geroepen: ‘reken op een ton’. Het gevorderde bedrag van € 25.149 werd volledig afgewezen, met veroordeling van de advocaat in de kosten.
Ook van de rechtbank Amsterdam: de advocaat noemde in de opdrachtbevestiging uitsluitend een uurtarief en zou maandelijks declareren. De advocaat vorderde € 2.100. Het kostenbeding werd oneerlijk bevonden, werd vernietigd en geacht nooit te hebben bestaan. De vordering werd volledig afgewezen.
In de laatste uitspraken zien we dat de rechters ook acht hebben geslagen op Gedragsregel 17 lid 2. Daarin is bepaald dat de advocaat duidelijke afspraken over zijn honorarium moet maken. De advocaat moet volgens de toelichting bij deze regel een inschatting van de bestede tijd maken, ook al is dat moeilijk in te schatten.
Een behoorlijk bloedbad aan uitspraken dus.
Advocaten zijn van oudsher gewoon om een uurtarief te noemen en dan aan de slag te gaan. Zo lang de rekening betaald wordt gaat het goed. Uit de aangehaalde uitspraken over 2023 en 2024 blijkt wel dat de advocaat zeer zorgvuldig moet zijn bij het bevestigen van de gemaakte afspraken, de inschatting van de kosten en tussentijdse wijzigingen goed moet vastleggen. Zo niet, dan wijst de rechtbank de vordering gewoon af.