Het Amsterdamse hof oordeelde eerder dat dat niet zo was, nadat de rechtbank Verstappen nog weer eerder een forse schadevergoeding had toegekend. Of de commerciële parodie in kwestie toelaatbaar is zal het Haagse hof nu helemaal opnieuw moeten gaan beoordelen.
“Een portret als bedoeld in art. 21 Aw is een afbeelding, op welke wijze ook vervaardigd, van een persoon die in deze afbeelding kan worden herkend. Een afbeelding van een lookalike, bijvoorbeeld in een film, kan onder omstandigheden worden aangemerkt als een portret van de persoon op wie hij lijkt. Daarvoor is niet alleen vereist dat deze persoon in de afbeelding van de lookalike kan worden herkend, maar ook dat de mogelijkheid tot herkenning door bijkomende omstandigheden is vergroot, zoals door de wijze van presentatie van de lookalike (bijvoorbeeld door gebruik van grime en kleding), door hetgeen de afbeelding overigens toont of door de context waarin de afbeelding is openbaar gemaakt. Aldus wordt voorkomen dat een afbeelding van iemand die toevallig op een ander lijkt, zonder meer wordt aangemerkt als een portret van die ander. De omstandigheid dat voor de aanschouwer duidelijk is dat de lookalike niet degene is op wie hij lijkt, staat niet eraan in de weg dat sprake kan zijn van een portret. Het karakter van de afbeelding, bijvoorbeeld een parodie, is niet van belang voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een portret. Dat karakter kan wel een rol spelen in de door art. 21 Aw voorgeschreven belangenafweging en kan meebrengen dat niet kan worden gezegd dat een redelijk belang van de geportretteerde in de zin van deze bepaling zich tegen openbaarmaking van het portret verzet”, aldus de Hoge Raad (ov. 3.2.1-3).
Het filmpje van Picnic, waarin een lookalike Formule-1-coureur Max Verstappen naspeelt in diens herkenbare racekleding moet dus worden aangemerkt als een portret. Of Verstappen zich daadwerkelijk tegen het filmpje kan verzetten en er een aanzienlijke schadevergoeding voor kan krijgen, hangt echter af van de vraag of hij in dit geval waar het gaat om een commerciële parodie een ‘redelijk belang’ heeft. Daar heeft de Hoge Raad niks over gezegd en over de toelaatbaarheid van commerciële parodieën wordt zeer verschillend gedacht.
De vraag over de toelaatbaarheid van deze commerciële parodie moet het gerechtshof Den Haag nu opnieuw gaan beantwoorden. En, zo benadrukt de Hoge Raad, daarbij is het hof na verwijzing niet gebonden aan hetgeen het Amsterdamse hof eerder (in afwijzende zin) heeft overwogen ter beantwoording van de vraag of het handelen van Picnic jegens Verstappen anderszins onrechtmatig is. Dat betekent dat het Haagse hof helemaal opnieuw zijn eigen redelijkheidsoordeel mag geven en belangafweging mag maken. Dat betekent dat het oordeel alsnog in het voordeel van Verstappen kan uitvallen. Maar dat hoeft helemaal niet. Wel is het hof in de Hofstad soms wat conservatiever en ‘beschermeriger’ dan het liberalere hof in de ‘Republiek Amsterdam’. Het blijft spannend en de finishvlag is nog niet in zicht, want na het oordeel van hof Den Haag is opnieuw cassatie mogelijk.
Het oordeel van de Hoge Raad maakt duidelijk dat adverteerders erg moeten oppassen met het gebruik van lookalikes in commercials. Het gebruik van lookalikes in cabaretprogramma’s en speelfilms wordt er naar verwachting niet door geraakt. Daar prevaleert in beginsel de informatievrijheid.