Hier wil ik mee verder, wist Iris van Domselaar toen ze in haar derde studiejaar aan de Universiteit van Amsterdam het vak rechtsfilosofie volgde. “De wisselwerking tussen abstractie, analytisch denken en aandacht voor heel concrete vraagstukken sprak me meteen aan.”
De liefde voor de rechtsfilosofie werd ook gevoed door het boek The Fragility of Goodness van de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum. “Ik kwam het in mijn studententijd toevallig tegen bij boekhandel Atheneum op het Spui, op loopafstand van de Oudemanhuispoort waar de rechtenfaculteit gevestigd was. Ik werd getroffen door de waarde die de Griekse tragedies en filosofie vandaag de dag nog steeds hebben voor actuele ethische vragen. Ook viel Nussbaum mij op als een van de weinig vrouwelijke hedendaagse rechtsfilosofen.”
Van Domselaar ging naast rechten ook filosofie studeren. Daarna werkte ze enkele jaren in de praktijk als juridisch medewerker migratierecht bij een advocatenkantoor. “Het migratierecht is bij uitstek een rechtsgebied waar de spanning tussen de regel en het concrete geval duidelijk voelbaar is. Daar vloeit, soms ook letterlijk, bloed uit, zo laat ook het zwartboek Ongehoord: onrecht in het vreemdelingenrecht zien.” Ook zag ze de impact van de keuzes van advocaten, rechters en IND-juristen op de individuele gevallen. “Ik denk dat die ervaring mij als wetenschapper wel heeft gevormd, want deze thema’s fascineren me nog steeds. Ze raken het hart van de beroepsethiek van juristen.”
Griekse tragedie
Tijdens het schrijven van haar rechtsfilosofische proefschrift over de ethische kwaliteit van rechtspraak kon ze een aantal maanden aan Harvard University en Chicago University onderzoek doen, onder andere onder de vleugels van Martha Nussbaum. “Die omgeving ervoer ik als een intellectuele snoepwinkel. Met de
bibliotheken 24/7 open en non-stop mogelijkheden om inspiratie op te doen.” Van Domselaar hield zich daar bezig met de klassieke filosofie, met de ethische relevantie van de Griekse tragedies en literatuur, en met het werk van Bernard Williams.
In februari nam ze voor haar oratie Recht, ethiek en de schreeuw van Filoktetes de Griekse tragedie Filoktetes van Sophocles als uitgangspunt. Dat past bij een ‘narratieve’ benadering’ van rechtvaardigheid en ethiek, waarin verhalen een belangrijke rol spelen.
In uw oratie pleit u voor een burgergerichte beroepsethiek van juristen. Wat bedoelt u daarmee?
“Ik geef een aanzet tot een filosofische theorie over de verantwoordelijkheden van juristen ten opzichte van burgers in een sociaalliberale rechtsstaat. Deze theorie legt de focus op de relatie tussen juristen en de burgers die getroffen worden door hun beslissingen. Het gaat om alle juristen die beslissingen nemen die burgers raken, dus ook om de gemeentejurist, de bedrijfsjurist en de fiscalist.”
Sociale advocatuur
De theorie sluit aan bij de roep om een ‘burgergerichte of responsieve rechtsstaat’ zoals bepleit door bijvoorbeeld Michiel Scheltema, Dick Allewijn en Alex Brenninkmeijer. Maar Van Domselaar plaatst ook kanttekeningen bij de praktische invulling van ‘responsiviteit’. “Een ‘responsief’, alleraardigst telefoongesprek met een bezwaarjurist kan ook juridisch onrecht teweegbrengen waar burgers zich effectief tegen moeten kunnen verweren. Een burgergerichte rechtsstaat kan daarom ook niet zonder florerende sociale advocatuur. En dan zie je, ironisch genoeg, dat juist de sociale advocatuur zelf onder druk staat en dat de aanwas stagneert.”
De burgergerichte beroepsethiek heeft onder meer oog voor de basisbehoeften van burgers, geeft ruimte aan de ontmoeting met burgers en streeft naar burgerlijke integriteit. Waar baseert u deze elementen op?
“Op filosofische theorieën die naast respect voor autonomie, ook menselijke kwetsbaarheid, afhankelijkheid en onderlinge verbondenheid centraal stellen. Oog hebben voor de basisbehoeften van burgers is daarvan een logisch element. Deze theorieën kunnen een bijdrage leveren aan de inhoudelijke invulling van open rechtsnormen zoals evenredigheid en billijkheid.
Juristen dienen zichzelf steeds de ‘Filoktetische vraag’ te stellen of hun beslissingen tot gevolg kunnen hebben dat een medeburger buiten diens schuld onder de drempelwaarde van een basisbehoefte uitkomt.”
Sociale grondrechten
Van Domselaar wil ook onderzoeken wat de betekenis is van de sociale grondrechten voor het werk van juristen. “Artikel 20 van de Grondwet (over bestaanszekerheid, red.) blijft in de Nederlandse rechtsorde, ten onrechte, vaak een dode letter. Ik denk dat het concept basisbehoeften voor de rechtspraktijk een intuïtief aansprekende aanvulling kan zijn op het meer abstracte concept van sociale grondrechten.”
Kan de jurist altijd beoordelen of de bestaanszekerheid van de burger wordt aangetast?
“Dat is niet gezegd, maar er is wel een inspanningsverplichting. Een burgergerichte jurist neemt geen genoegen met abstracties of formele redeneringen.”
Ruimte bieden aan de ontmoeting tussen juristen en burgers is een tweede pijler van de burgergerichte beroepsethiek, omdat de confrontatie met het concrete geval goed laat zien wat er aan de hand is. “Het is op zitting bij een ontslagzaak belangrijk om te kunnen doorvragen of er sprake is van een onschuldig grapje of seksuele intimidatie.” De ontmoeting kan ook een dempende werking hebben op mogelijk onrecht of hardvochtige uitkomsten, omdat het moeilijker is om een ander die je in de ogen kijkt iets aan te doen. Ze noemt het voorbeeld van een officier van justitie die na een informeel gesprek met een verdachte besluit niet tot vervolging over te gaan.
Voor Van Domselaar is ook een belangrijke vraag of juristen wel voldoende gevoelig zijn voor die ontmoeting met burgers. “Bij het kijken naar de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning viel mij bijvoorbeeld op hoe boos de gedupeerden waren op de advocaten van de NAM. Vanuit een burgergerichte beroepsethiek kun je dan de vraag te stellen of de advocaten in kwestie niet meer rekening hadden moeten houden met de gerechtvaardigde belangen van deze medeburgers.”
De NAM heeft de zaak over schadevergoeding gewonnen bij de Hoge Raad, vindt u dan dat de advocaten van de NAM niet hadden moeten doorprocederen?
“Internationale regelgeving vraagt van grote kantoren dat zij kunnen uitleggen hoe ze hun verantwoordelijk zien bij mogelijke mensenrechtenschendingen van hun cliënten. De Groninger aardbevingszaak is voor de corporate advocatuur denk ik wel aanleiding om zich af te vragen of het niet een tandje minder had gekund.”
Burgerlijke integriteit
Een derde element van de burgergerichte beroepsethiek is de burgerlijke integriteit, die is verwant aan het ideaal van burgervriendschap van Aristoteles. Van Domselaar: “Als er spanning ontstaat tussen de feitelijke juridische rol en de waarden van de sociaalliberale rechtsorde, dan is het aan de ‘jurist-burgervriend’ om die waarden te beschermen.”
In 2017 schreef Van Domselaar in Ars Aequi onder de titel ‘Een eerlijke deal? Over ethisch minimalisme in de corporate advocatuur’ een artikel over de ethiek van de commerciële balie. In haar oratie gaat ze ook in op advocaten die bedrijven en overheden bijstaan in procedures tegen burgers. “Hier rijst soms een beeld van advocaten die de betrokken burger vooral zien als een object dat moet worden beheerst of overwonnen door spitsvondig formalistisch taalgebruik, zwijgcontracten, traineren en uitputtende onderhandelingen.”
Kunnen corporate advocaten in navolging van de familierechtadvocaten ook eigen gedragsregels opstellen?
“De gedragsregels voor advocaten uit 2018 doen onvoldoende recht aan de verschillende contexten waarin advocaten opereren. Binnen de advocatuur zijn de ideeën over een goed advocaat vaak gebaseerd op de strafrechtadvocatuur. Een verdachte heeft met het Openbaar Ministerie een heel machtige partij tegenover zich, en dan is het cruciaal dat een advocaat soms tot het gaatje gaat om te zorgen dat de verdachte, die in een heel kwetsbare positie verkeert, een eerlijk proces krijgt. Helaas wordt deze blauwdruk vaak geprojecteerd op de corporate praktijk waarin die kwetsbaarheidsassumptie niet zonder meer aan de orde is. Een groot bedrijf is niet hetzelfde als een verdachte van vlees en bloed. Vanuit rechtsstatelijk oogpunt is het belangrijk dat de advocaat ook bekijkt of dat bedrijf misschien zelf een bedreiging vormt voor de rechtsstaat en de rechten van anderen.”
Persoonlijke moraal
Advocaten waarschuwen ook dat je de advocaat niet moet vereenzelvigen met zijn cliënt.
“Iedereen heeft recht op een advocaat. Punt. Het gaat er ook niet zozeer om dat je bepaalde cliënten niet mag bijstaan, het gaat erover of er grenzen zijn aan wat je voor ze doet.”
In uw oratie plaatst u vraagtekens bij het geweten als inspiratiebron. Waarom kan de persoonlijke moraal niet de leidraad zijn van juristen?
“Omdat het geweten een hoogstpersoonlijke aangelegenheid is die zich lastig laat evalueren of bediscussiëren in een publieke setting. Dit is problematisch voor juristen, omdat hun beslissingen vaak gepaard gaan met publieke machtsuitoefening. Denk aan overheidsjuristen die toeslagen terugvorderen. Ook speelt het risico van willekeur, van rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid. Het ene geweten is het andere niet.”
In de rechtspraktijk is tegenwoordig veel meer aandacht voor ethische vraagstukken dan twintig jaar geleden, constateert Van Domselaar. “Aandacht voor beroepsethiek is vaak een reactie op grootschalig onrecht of grootschalige misstanden”, licht ze toe. “Een van de lessen van de Toeslagenaffaire is dat juristen meer oog hebben voor de positie van concrete burgers.”
De hoogleraar denkt ook dat de rechtswetenschap bij zichzelf te rade moet gaan. “Ik ben er niet zeker van of de rechtswetenschap de rechtsvragen die voor burgers relevant zijn wel voldoende adresseert. Leerstoelen zoals sociaal zekerheidsrecht en sociaal recht die cruciaal zijn voor burgers, zijn er in ieder geval niet veel meer.”
Van Domselaar pleit dus voor een burgergerichte beroepsethiek én een burgergerichte rechtswetenschap.
Lees hier het volledige interview.