U werkte de afgelopen drie jaar aan de Leidse universiteit, na 18 jaar advocatuur. Waarom bent u uit de balie vertrokken en toch weer teruggekeerd?
De reden dat ik de advocatuur in 2020 besloot te verlaten was gelegen in een pittig mantelzorgproject dat eind 2014 op mijn pad kwam. Na vijf jaar merkte ik dat de combinatie mantelzorg/werk een behoorlijke aanslag op mijn energie had gedaan. Het beroep van advocaat is mooi en intellectueel uitdagend, maar bij tijd en wijle ook erg intensief. Daarom ben ik in september 2020 bij de Leidse universiteit als universitair docent aan de slag gegaan. Een bijzondere periode met de nodige uitdagingen. Niet zozeer omdat wij als docenten door corona online onderwijs moesten geven – de technologie heeft naast nadelen ook voordelen – maar vooral vanwege het ontbreken van de sociale interactie die eigen is aan fysiek onderwijs, inclusief het leren van elkaar. Een aantal studenten is in deze periode helaas op aanzienlijke achterstand geraakt. Nadien hebben we nog een jaar hybride gewerkt, totdat we medio 2022 weer op de normale wijze aan de slag konden. Alhoewel ik het erg leuk vond om mijn kennis en praktijkervaring met een nieuwe generatie aspirant juristen te delen, begon het begin 2023 toch weer te kriebelen. Ik verlangde terug naar de dynamiek van een echt dossier met cliënten en mijn taken als mantelzorger zaten erop. Bij Van der Feltz advocaten, een nichekantoor in bouw & vastgoed, energie, industrie en overheid, kreeg ik de mogelijkheid om opnieuw een civiele procespraktijk op te bouwen, inclusief de cassatiezaken die ik als advocaat altijd heb behandeld.
Behalve in de advocatuur was u werkzaam in de wetenschap en in de rechterlijke macht. In hoeverre kunt u die ervaring gebruiken in uw praktijk?
Het schrijven van een proefschrift dwingt je om kort, bondig en zo precies mogelijk te formuleren. Dat is een vaardigheid die van pas komt bij het redigeren van ieder processtuk, maar in het bijzonder van een cassatiemiddel. Mijn ervaring als gerechtsauditeur bij de Hoge Raad helpt bij de interpretatie van arresten van dit college en daarmee ook bij de inschatting van de kansen in cassatie. Advocaten – ook in de cassatiepraktijk – hebben soms de neiging om (veel) meer te lezen in een arrest dan de Hoge Raad daarin naar alle waarschijnlijkheid tot uitdrukking heeft willen brengen. Na mijn tijd bij de Hoge Raad ben ik raadsheer-plaatsvervanger geworden bij het Amsterdamse hof, een functie die ik nog steeds vervul. Dit werk helpt bij het herkennen van trends in de feitenrechtspraak en geeft de mogelijkheid tot actieve toepassing van regels van appelprocesrecht.
Als u uw eigen start in de advocatuur vergelijkt met die van de huidige generatie jonge juristen, wat is dan het meest in het oog springende verschil?
Wat mij in het contact met studenten is opgevallen is de druk die door een aanzienlijk deel van hen wordt ervaren. Druk om continu goed te presteren en ook financiële druk. Ik denk dat dit een aantal decennia geleden minder sterk aanwezig was. Als die druk wordt meegenomen wanneer de stap naar de praktijk wordt gezet, kan dat zorgelijk zijn. Op zich is een zekere mate van druk in ons beroep natuurlijk onvermijdelijk en functioneel, maar teveel leidt tot verkramptheid en juist slechter presteren. Creatief kunnen denken en doen in het belang van de cliënt vergt ruimte in je geest. Daarnaast is humor en zelfrelativering belangrijk om het beroep van advocaat op een gezonde manier te kunnen uitoefenen. Het is goed dat opleiders zich dat realiseren en daarmee bij de ontwikkeling van jonge advocaten rekening houden.
Wat zou u veranderen aan het recht als u op de stoel van de wetgever zou zitten?
Volgens mij zou de praktijk gebaat zijn bij hercodificatie van het appelprocesrecht. De regels in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering die het hoger beroep regelen zijn verouderd, terwijl de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt erg fijnmazig is. Tegelijkertijd is kennis van deze regels belangrijker geworden. Zeker nu de Hoge Raad zich meer is gaan richten op zijn kerntaken – rechtsontwikkeling en rechtseenheid – zodat in veel gevallen de appelprocedure het eindstation zal zijn.
Welk boek heeft u onlangs gelezen?
On dialogue van David Bohm (1996). David Bohm was een fysicus die zich via de kwantumtheorie bewoog naar neuropsychologie en filosofie. In dit boek verkent hij het fenomeen ‘dialoog’. Een goede dialoog zou volgens hem een creatief proces moeten zijn, dat wil zeggen: een vrije uitwisseling van overtuigingen, waarbij de deelnemers aan het gesprek zich bewust zijn van hun biases en desalniettemin proberen om uit te vinden wat hen bindt. Een aanrader, zeker in deze tijd.