Sinds vandaag is het verplicht om in de publieke binnenruimtes, zoals winkels, musea, en stations, een mondkapje te dragen. Voorheen was het dragen van een mondkapje slechts een ‘dringend advies’. Hoe zit dit staatsrechtelijk?
Het is evident dat veel van de coronamaatregelen grondrechten beperken. Het kost je weinig fantasie om je voor te stellen wat een beperking van een grondrecht door een coronamaatregel inhoudt. Zo zit een avondje stappen er voorlopig niet in. Dit is een beperking van jouw bewegingsvrijheid (artikel 15 van de Grondwet).
De meeste coronamaatregelen werden vastgesteld bij noodverordening. Noodverordeningen kunnen ‘bij onmiddellijk en dringend gevaar’ sommige grondrechten opzijzetten, maar niet álle. Zo kunnen noodverordeningen wél de vrijheid van godsdienst (artikel 6 van de Grondwet), de vrijheid van meningsuiting (artikel 7 van de Grondwet) of de demonstratievrijheid (artikel 9 van de Grondwet) beperken, maar bijvoorbeeld niét de lichamelijke integriteit (artikel 15 van de Grondwet).
Coronawet
In zekere zin bevond de mondkapjesplicht – een beperking van de lichamelijke integriteit – zich op onbekend terrein. Daarom werd tot nu toe steeds slechts ‘dringend geadviseerd’ een mondkapje te dragen. Maar vanaf nu is het voor het kabinet juridisch mogelijk om het dragen van een mondkapje te verplichten. Vandaag is namelijk de coronawet in werking getreden. Deze wet biedt een wettelijke grondslag voor de beperking van de lichamelijke integriteit, en dus voor het invoeren van een mondkapjesplicht.
Belangrijk is wel, dat dit onverlet laat dat de mondkapjesplicht moet voldoen aan de vereisten van het EHRM. De belangrijkste beperkingsgrond van het EVRM is de proportionaliteitstoets: de mondkapjesplicht mag niet verder gaan dan ‘noodzakelijk in een democratische samenleving’. Het kabinet mag de mondkapjesplicht dus bijvoorbeeld niet nog jaren laten duren, terwijl het virus sterk in kracht afneemt.