Over hooligans en bestuurdersaansprakelijkheid

Artikel 6:166 BW is in 1992 in ons Burgerlijk Wetboek geïntroduceerd om het slachtoffers van hooligangedrag makkelijker te maken hun schade te verhalen op elke groepsdeelnemer. Die laatste kan zich immers niet verweren met: ik heb het niet gedaan! De Hoge Raad heeft inmiddels de deur opengezet voor een breder toepassingsbereik van deze wetsbepaling. Dat is echter niet zonder problemen.

Delen:

(foto: Depositphotos-Pressmaster)

In het TVM-arrest uit 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2914) heeft de Hoge Raad beslist dat voor aansprakelijkheid uit art. 6:166 BW niet vereist is dat alle deelnemers aan de groep op hetzelfde moment en op dezelfde plaats hebben gehandeld. In dat geval ging het om een bende die zich bezighield met het beroven van vrachtwagens. Een bendelid zocht de slachtoffers uit op het internet, de ander deed de concrete inbraak en weer en ander verkocht het gestolen spul. Het feit dat eenheid van tijd en plaats – het mob-element – volgens de Hoge Raad niet nodig is, heeft de reikwijdte van art. 6:166 BW aanzienlijk verruimd.

De lagere rechtspraak toont steeds meer voorbeelden van groepsaansprakelijkheid in een commerciële, vennootschapsrechtelijke setting. Soms leidt dat ook tot aansprakelijkheid van statutaire bestuurders. Een paar van die uitspraken heb ik besproken in een artikel in Ars Aequi, getiteld ‘Groepsaansprakelijkheid in concernverband’ (Ars Aequi november 2019, p. 875). Daarna volgde een vonnis van de rechtbank Overijssel van 30 december 2020 inzake Installatiebedrijf/Tapijtwereld (ECLI:NL:RBOVE:2020:4598). Hierin werd een oud-bestuurder met een aantal andere betrokkenen tegenover de vennootschap hoofdelijk aansprakelijkheid gehouden voor de schade die was aangericht door het aanhouden van een zwarte kas en de acceptatie van spookfacturen.

Het meest recente voorbeeld levert het vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 4 mei 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:2275). In dat geval had HI BV het faillissement van haar joint venture met EPI BV uitgelokt, nadat zij een andere partij bereid had gevonden om het actief uit de faillissementsboedel over te nemen. De doorstartbesprekingen vonden geheel buiten medeweten van EPI plaats en het faillissement maakte dat zij niets van haar investering in de joint venture terugzag. De rechtbank zag hier voldoende aanleiding in om zowel HI als haar vertegenwoordiger in het joint venture-bestuur uit art. 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk te houden voor de schade van EPI. De andere groepsdeelnemers, te weten de (in)directe bestuurders van HI zelf en die van enkele aan haar gerelateerde vennootschappen, ontsprongen echter de aansprakelijkheidsdans. De rechtbank meende dat EPI er niet in was geslaagd aan te tonen dat hen een voldoende ernstig persoonlijk verwijt kon worden gemaakt. Met andere woorden, zij konden zich verschuilen achter de ‘hoge drempel’ die de Hoge Raad in het arrest Hezemans Air voor bestuurders heeft opgeworpen (ECLI:NL:HR:2014:2628).

Toepassing van art. 6:166 BW in een situatie waarin ook statutaire bestuurders deel uitmaken van de groep roept de vraag op of er dan wel plaats is voor deze hoge drempel. Schept dat geen ongerechtvaardigde voorrangspositie van statutaire bestuurders tegenover anderen binnen de groep? De wettekst spreekt in elk geval niet van een hoge drempel en ook in de parlementaire geschiedenis is hierover niets terug te vinden. Dat laatste hoeft overigens niet te verbazen omdat de wetgever destijds een toepassing van art. 6:166 BW buiten de hooligansfeer eenvoudig niet heeft voorzien.

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Scroll naar boven