Tijdens vrijwel elke zitting bij de kantonrechter komt op een gegeven moment de vraag “of het nog nuttig zou kunnen zijn om te kijken of partijen er toch niet samen uit kunnen komen”. Dan volgt, afhankelijk van de rechter, een vage aanwijzing, een harde uitspraak of helemaal geen hint over de oplossing die volgens hem voor de hand zou liggen. Ik zeg ‘de oplossing’, maar bedoel natuurlijk ‘het bedrag’, want uiteindelijk is toch praktisch elk geschil terug te leiden naar het prijskaartje.
De eerste stap is dan het overleg met je cliënt. Bespreken wat haalbaar lijkt en hoe hoog je moet inzetten om dat doel te bereiken. Een interessant moment is het altijd als je met je cliënt zit te wachten totdat de wederpartij klaar is met overleggen terwijl je zelf inhoudelijk over de zaak niets meer te bespreken hebt. Om voor mij onduidelijke redenen vervaagt op die momenten de grens van het betamelijke en delen cliënten werkelijk alles met je. Alsof je in een kapsalon zit. Onlangs nog zat ik tijdens een zitting met mijn cliënt en zijn vrouw te wachten op het schikkingsvoorstel van de wederpartij in een loonvorderingsprocedure. Binnen nog geen vijf minuten had ik geleerd:
- dat mijn cliënt een blaasziekte had, en
- daardoor nu meer tijd op het toilet doorbracht dan normaal, en
- zijn vrouw tussen hun tweede en derde kind een miskraam had gehad, en
- ze een kleinzoon hadden met het syndroom van Down, en
- dat zijn vrouw een ongelukkige jeugd heeft gehad, en
- dat ze het er samen over gehad hadden en of het klopt dat mijn sterrenbeeld Waterman is?
Had ik al gezegd dat het een loonvordering betrof?
Na het vooroverleg begint het spel zonder regels. Waar in een zitting de rechter nog kan zorgen voor balans en een eerlijke gang van zaken, lijkt bij het schikken alles geoorloofd. Terugkomen op een voorstel, eisen stellen die in de procedure niet eerder aan de orde zijn gekomen en natuurlijk intimidatie. Vooral dat laatste is gevaarlijk, maar volgens mij vooral door degene die probeert om door middel van intimidatie het overwicht te krijgen.
Een leuk voorbeeld hiervan was één van mijn eerste zaken. Het was gelijk een ingewikkelde zaak, waarbij ik zowel een werkgever als de nieuwe werknemer bijstond in een geschil met de oude werkgever van de werknemer. Volgt u mij nog? Een geschil over oneerlijke concurrentie en een concurrentiebeding, dat zult u wellicht geraden hebben. Ik had de advocaat-wederpartij een aantal weken voor de zitting al ontmoet, toen partijen probeerden een schikking te bereiken. Typisch een man die nooit helemaal zal begrijpen waarom hij nog steeds niet t de top-10 van meest invloedrijke advocaten van Nederland is doorgedrongen. Een man met, zo mag duidelijk zijn, een ego dat haast niet door de deur van de rechtbank past. Maar ook een man met een duidelijk zwak punt, namelijk zijn gebrek aan lengte. Het viel mij tijdens het voorgesprek al op dat ik steeds tegen de onderkant van de kin van deze man aankeek, omdat hij in een poging langer te lijken, zijn schouders hoog optrok en zijn hoofd naar achter kantelde.
U moet weten dat ik niet alleen zo’n 180 centimeter meet, maar mij de afgelopen jaren ook heb bekwaamd in het lopen op hoge hakken. Niet geheel toevallig heb ik op de dag van de schikking in deze zaak mijn hoogste paar hakken afgestoft en ondergebonden.
Voor het schikken zijn we voor de gelegenheid niet op de gang gaan staan, maar buiten in de voorjaarszon. Toen ik klaar was om namens mijn cliënt het eerste voorstel te doen, rechtte ik mijn rug en liep op de advocaat af. Snel deed hij een paar passen opzij zodat hij op de verhoging van een portiek kwam te staan. Dat deed de hoogte van mijn hakken dan wel teniet, maar desondanks torende ik nog steeds zo’n 15 centimeter boven de man uit. Bovendien is dat natuurlijk geen lekkere positie, onderhandelen terwijl je in een portiek staat en de enige uitweg wordt geblokkeerd door een reuzin.
Hij gooide het over een andere boeg. Tenzij mijn cliënt akkoord zou gaan met een exorbitant hoog schikkingsbedrag, zo zei hij, zou hij bij terugkomst in de zittingszaal wel eens aan de rechter vertellen dat mijn dubbelrol in deze zaak natuurlijk niet houdbaar was. En morgen, zo vervolgde hij, zou hij de Orde van Advocaten informeren over mijn handelen en dat zou geen mals gesprek voor mij worden. Tijdens zijn monoloog stak hij uit gewoonte, of gewoon om mij aan te kunnen kijken, zijn neus in de lucht waardoor hij mij deed denken aan een kind dat bij zijn moeder om een snoepje zeurt. Ook zette hij steeds kleine stapjes naar rechts in een poging om uit zijn benarde positie te geraken.
Hoewel ik nog weinig ervaring had, vermoedde ik ook toen al dat ik als jurist niets te vrezen zou hebben van de Orde van Advocaten. De rechter zag gelukkig ook geen reden om mij aan te spreken op mijn dubbelrol in de zaak, dus toen we weer naar buiten werden gestuurd voor een volgende schikkingspoging waren we nog geen stap verder. Ditmaal vond het gesprek tussen mij en de advocaat-wederpartij plaats op het bordes van de rechtbank, hij stond vier treden hoger dan ik en dreigde ter plekke mijn patroon op te bellen. Ik kon (en wilde) mijn lachen niet inhouden, wat hem natuurlijk helemaal door het lint deed gaan.
Geloof het of niet, het heeft meer dan zes uur geduurd voordat de schikking in deze zaak rond was. De oplossing bleek uiteindelijk simpel. Mijn cliënt en de wederpartij, concurrenten maar uiteindelijk toch ook vakgenoten, hebben tijdens het wachten op de uitslag van de zoveelste onderhandelpoging een sigaret gedeeld en besloten elkaar voor wat betreft de wederzijdse eisen in het midden te treffen.
Als ik dit teruglees was mijn advocaat-wederpartij natuurlijk niet de enige die zich bediende van intimidatietechnieken, dus enige nederigheid past mij wel. Mijn tactiek was dan wel wat subtieler, maar uiteindelijk hebben in deze zaak beide juristen geen schoonheidsprijs verdiend.