Rowin Jansen, docent en promovendus Algemene rechtswetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen, schreef vorig jaar in Rechtsgeleerd Magazijn Themis over Anna Lange, de eerste Nederlandse vrouw die als rechter optrad in Nederlands-Indië. Dat was in 1921. Het leidde tot een rechtszaak; de advocaat in de betreffende zaak vond dat de meervoudige kamer door haar aanwezigheid onwettig was samengesteld. Uiteindelijk oordeelde het Hooggerechtshof van Nederlands-Indië dat “in verband met gewijzigde behoeften en inzichten moet worden aangenomen, dat de vrouw als zoodanig niet is uitgesloten van de Rechterlijke Macht”.
Notulen
In Nederland laaide naar aanleiding van de rechtszaak een principiële discussie op over de komst van ‘dames-rechters’. Na verschijning van zijn artikel kwam Jansen notulen van de Algemene Vergadering van de Hoge Raad uit 1921 op het spoor. De heren bogen zich over de vraag of vrouwen lid konden worden van een rechtscollege. Regering en parlement verschilden daarover van mening en vroegen de Hoge Raad om advies.
Jansen doet er verslag van in het nieuwe nummer van het Nederlands Juristenblad, dat op initiatief van hoogleraar rechtssociologie Ashley Terlouw en Jansen is gewijd aan het thema ‘Vrouwen in de rechterlijke macht’.
‘Maandelijksche afwijkingen’
De Algemene Vergadering kwam tot de conclusie dat de wet géén beletsel zou opleveren voor de toelating van vrouwen tot de rechterlijke macht. Maar de Hoge Raad zag wel enkele bezwaren, schrijft Jansen. “Een vrouw treedt wellicht niet met voldoende ‘kracht en gezag’ op, kan worden geconfronteerd met ‘zaken van uiterst kieschen aard’, heeft mogelijk weinig tijd voor het ambt (‘haar plaats is in het gezin’) en is tijdens de zwangerschap alsook tijdens ‘de maandelijksche afwijkingen’ vermoedelijk niet in staat om te werken.”
Toch waren die bezwaren voor de Hoge Raad niet doorslaggevend, de vergadering vond dat eerst maar eens ervaring met vrouwelijke rechters moest worden opgedaan.
Johanna Hudig
Regering en parlement besloten echter om het advies van de Hoge Raad in de wind te slaan. Uiteindelijk duurde het door tegenwerking van christelijke regeringscoalities nog tot 1947 voor een vrouwelijke rechter werd aangesteld: toen werd Johanna Hudig geïnstalleerd, die tot 1977 als kinderrechter verbonden zou blijven aan de Rotterdamse rechtbank.
Aan de top
De rechterlijke macht zou nog jaren een mannenbolwerk blijven. Pas vanaf de jaren negentig is er een duidelijke kentering te zien en sinds 2008 zijn vrouwelijke rechters in de meerderheid. Ook aan de top staan steeds meer vrouwen. Sinds ruim een half jaar heeft de Hoge Raad met Dineke de Groot voor het eerst een vrouw aan het roer. En van de tien onlangs voorgedragen hof- en rechtbankpresidenten zijn er zeven vrouw. Als zij eenmaal op hun post zitten, zijn er meer vrouwelijke dan mannelijke presidenten.
De term raadsheer
Overigens adviseerde de Hoge Raad in 1921 ook over een kwestie die sinds vorige maand weer op de politieke agenda staat: de Hoge Raad stelde de term ‘raadsheer’ te vervangen door een sekseneutrale aanduiding.