Toepassingsbereik
De CSDD is van toepassing op twee groepen ondernemingen. Groep 1 zijn EU-ondernemingen met meer dan 500 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 150 miljoen euro. Groep 2 zijn EU-ondernemingen die de voornoemde drempelwaarden niet bereiken, maar meer dan 250 werknemers hebben en een wereldwijde netto-omzet genereren van meer dan 40 miljoen euro, waarbij ten minste vijftig procent van deze omzet werd behaald in een sector met risico’s voor mens en milieu zoals de textiel, de landbouw of de mijnbouwsector. De CSDD is ook van toepassing op ondernemingen van buiten de EU die in de EU actief zijn en een in de EU gegenereerde omzet hebben zoals die van groep 1 of groep 2 (art. 2 CSDD).
Due diligence en emissiereductie plannen
Art. 5 t/m 11 CSDD bepalen dat ondernemingen die vallen onder de reikwijdte van de CSDD in hun waardeketen due diligence (passende zorgvuldigheid) moeten betrachten op het gebied van mensenrechten en milieu door:
- het integreren van due diligence in het ondernemingsbeleid (art. 5);
- het identificeren van feitelijke of potentiële negatieve effecten voor mensenrechten en milieu als gevolg van de eigen bedrijfsvoering en de bedrijfsvoering van dochterondernemingen en ketenpartners (art. 6);
- het nemen van maatregelen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te beperken en om een einde te maken aan daadwerkelijke negatieve effecten (art. 7 en 8);
- het opzetten en het onderhouden van een interne klachtenprocedure (art. 9);
- het toezichthouden op de doeltreffendheid van het zorgvuldigheidsbeleid (art. 10);
- het publiekelijk communiceren over de due diligence plichten van de onderneming (art. 11).
In art. 15 CSDD worden groep 1-ondernemingen verplicht een plan op te stellen waarin staat hoe het ondernemingsmodel en de -strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in lijn met het Akkoord van Parijs.
Handhaving en aansprakelijkheid
In het richtlijnvoorstel staat dat de lidstaten een toezichthoudende autoriteit moeten aanwijzen voor het toezicht op de naleving van de richtlijn. Deze autoriteit krijgt de bevoegdheid om onderzoeken uit te voeren en sancties op te leggen (art. 17 en 18).
Bestuurders van EU-ondernemingen die vallen onder de CSDD moeten bij het nemen van besluiten rekening houden met de gevolgen van deze besluiten op korte, middellange en lange termijn met betrekking tot duurzaamheidsaangelegenheden zoals klimaatverandering of mensenrechten (art. 25). Ook zijn deze bestuurders verantwoordelijk voor het opzetten van en het toezicht houden op due diligence procedures en beleid. Zij moeten hierbij rekening houden met de input van (externe) belanghebbenden (art. 26).
Verder volgt uit het richtlijnvoorstel dat de lidstaten regels vaststellen voor de civielrechtelijke aansprakelijkheid van ondernemingen voor schade die voortvloeit uit het niet naar behoren naleven van de due diligence plicht. Een hiermee verband houdende schadevordering van een benadeelde kan niet worden afgewezen op de enkele grond dat het toepasselijk recht niet het recht van een EU-lidstaat is (art. 22).
Het richtlijnvoorstel wordt nu ter goedkeuring voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad. Het is aannemelijk dat een stevig (maatschappelijk) debat zal worden gevoerd over de inhoud ervan. Indien het richtlijnvoorstel wordt aangenomen, hebben EU-lidstaten twee jaar de tijd om de richtlijn in nationaal recht om te zetten. De uiteindelijke tekst van de richtlijn is dus nog allerminst zeker. Niettemin is het evident dat het EU-bouwwerk van duurzaamheidsregelgeving volop in ontwikkeling is.