Een klachtdelict is een strafbaar feit waarvan vervolging pas is toegelaten nadat een klachtgerechtigde – doorgaans het slachtoffer – aangifte en klacht doet. Wat was de aanleiding om uw proefschrift te schrijven over dit onderwerp?
“Voorafgaand aan mijn promotietraject heb ik diverse gesprekken gevoerd met mijn vader, die ook werkzaam is in de strafrechtswetenschap. Daaruit is de inspiratie voortgevloeid om onderzoek te gaan doen naar klachtdelicten. Het onderwerp komt op het eerste oog wellicht wat stoffig over, maar roept bij nadere beschouwing veel dogmatische en rechtstheoretische vragen op. Mijn interesse was daardoor snel gewekt en deze is lopende het onderzoek vooral gegroeid.”
U hebt ruime ervaring als strafrechtadvocaat in Amsterdam. In hoeverre heeft die ervaring bijgedragen aan uw belangstelling voor dit onderwerp en uw promotieonderzoek?
“Het werk als advocaat heeft mij ervan doordrongen dat wetenschappers en wetenschappelijk onderzoek zijn gebaat bij een goed begrip van de rechtspraktijk. Bij het lezen van bladmuziek weet men ook niet op voorhand hoe die muziek gaat klinken. Dat is immers mede afhankelijk van de invulling die musici daaraan geven. Op vergelijkbare wijze bieden wetgeving en literatuur een goed startpunt voor onderzoek, maar is het van elementair belang dat ook aandacht uitgaat naar de wijze waarop in de praktijk wordt omgesprongen met strafrechtelijke leerstukken en wetsbepalingen.”
U concludeert in uw proefschrift dat klachtdelicten wezenlijk anders wettelijk ingebed zouden moeten worden. Waarom is dat zo?
“Van oudsher is geworsteld met de vraag of het indienen van een klacht samenhangt met de strafwaardigheid van het strafbare feit en om die reden in het Wetboek van Strafrecht moet worden geregeld, of dat het procedureregels zijn die in het Wetboek van Strafvordering thuishoren. De regels omtrent de klacht zijn op dit moment verdeeld over beide wetboeken, maar bestudering van de wetsgeschiedenis maakt duidelijk dat een gedegen onderbouwing voor die verdeling ontbreekt.
Uit mijn onderzoek volgt dat het klachtvereiste moet worden beschouwd als een procesrechtelijk mechanisme. Met een klacht wordt niet de strafwaardigheid van de gedraging vastgesteld of bevestigd. Het plegen van een klachtdelict behelst – ook bij het uitblijven van een klacht – laakbaar en strafwaardig gedrag. De klacht maakt alleen duidelijk dat het slachtoffer van dat feit wenst dat de dader wordt vervolgd. Dit bracht mij tot de conclusie dat alle voorschriften omtrent de klacht thuishoren in het Wetboek van Strafvordering.”
Hoe zou die nieuwe wettelijke inbedding er wat u betreft uit moeten zien?
“De wetgever zou ervoor kunnen kiezen om in één wetsartikel in het Wetboek van Strafvordering alle absolute en relatieve klachtdelicten op te sommen, zoals bijvoorbeeld ook in één wetsartikel is weergegeven ter zake welke delicten het spreekrecht kan worden uitgeoefend of waarvoor voorlopige hechtenis kan worden bevolen.”
In uw proefschrift merkt u op dat er al meer dan 100 jaar geen ‘fundamentele discussie’ over het fenomeen klachtdelicten plaatsvindt in de rechtswetenschap. Komt daar nu verandering in, als het aan u ligt?
“Mijn boek mag zeker worden gezien als een uitnodiging tot discussie over de wijze waarop de regeling van klachtdelicten wettelijk moet worden verankerd. Daarnaast nodigt het onderzoek uit tot meer debat over de vraag bij welke strafbepalingen een klachtvereiste op zijn plaats is. Bij klachtdelicten staat namelijk de vraag centraal of voorrang moet worden verleend aan het private belang dat een slachtoffer kan hebben bij het uitblijven van vervolging, boven het gemeenschappelijk belang dat de dader van het feit wordt vervolgd. Het is daarmee een mechanisme dat strekt ter voorkoming van secundaire victimisatie. In een tijd waarin binnen de strafrechtspleging veel aandacht uitgaat naar de positie van het slachtoffer is het goed denkbaar dat hierover meer discussie ontstaat.”
Wie of wat is in uw juridisch bestaan uw bron van inspiratie?
“Ik prijs mij gelukkig dat ik – zowel in mijn privéleven als in mijn werkzame bestaan in de advocatuur, wetenschap en rechtspraak – verschillende zeer talentvolle en inspirerende personen heb getroffen. Dat maakt dat ik mijn ‘juridische gereedschapskist’ heb kunnen vullen met veel uiteenlopende lessen ten aanzien van vakinhoud, werkattitude en gedrag. Dat heeft mij geleerd dat juridische werkzaamheden op veel verschillende manieren kunnen worden aangevlogen, maar dat – ongeacht de gekozen aanpak – het goed omgaan met anderen een basisingrediënt is voor succes.”
Wat staat er op uw bucketlist?
“Een meerdaagse wielrentrip in Frankrijk zonder mobiele telefoon.”
Wat is het hoogtepunt in uw juridische carrière?
“Ik heb verschillende bijzondere rechtszaken meegemaakt, maar de verdediging van mijn proefschrift ervaar ik toch als een persoonlijker succes. Het geeft veel voldoening om zo’n lang traject succesvol af te sluiten en vervolgens te ervaren dat anderen oprecht geïnteresseerd zijn in de bevindingen.”
Welk boek las u het laatst?
“Pellegrina. Een boek over Italië en de mens die schuilgaat achter een aantal beroemde wielrenners.”
Wat is niet over u bekend, dat wel interessant is?
“In mijn kindertijd riepen de kleurcombinaties in mijn kleding dermate vragen op dat het geraden werd geacht mij te testen op kleurenblindheid. Ik bleek niet kleurenblind, dus het waren kennelijk slechte stijlkeuzes. De togaberoepen bieden wat dat betreft uitkomst.”
Als u het voor het zeggen had, dan…?
“Zouden we in de maatschappij en de politiek elkaar welwillender tegemoet treden, zoeken naar constructieve oplossingen en meer oog hebben voor hulpbehoevenden.”