Mr. van de week is Jaap van Rijn van Alkemade. Afgelopen vrijdag was hij een van de sprekers op het seminar van de Jonge Nederlandse Juristen-Vereniging, met als thema ‘De natuur van de mens?’. De andere sprekers waren Dave van Toor en Elbert de Jong.
U was een van de drie pre-essayisten op het seminar ‘De natuur van de mens’ van De Jonge NJV. Wat heeft u daar betoogd?
Dat het milieurecht – anders dan bijvoorbeeld het financieel en economisch bestuursrecht – nog maar weinig in het teken staat van de verdeling van schaarse rechten. Ik betoog dat dit een onwenselijke situatie is. Nederland is gebonden aan Europese klimaat- en milieudoelstellingen. Zonder reële schaarste aan vervuilingsrechten lijkt het bereiken van deze doelstellingen beslist niet verzekerd.
Leidden uw ideeën/standpunten tot heftige discussie?
Met name de twee referenten – Dorith Dongelmans en Wing Yan Leung – hebben mij aardig het vuur aan de schenen gelegd. Zij benadrukten de negatieve economische consequenties van mijn benadering en stelden de effectiviteit van de door mij bepleite (Amerikaanse) oplossingsrichting – introductie van verhandelbare ‘emissiereductiekredieten’ – ter discussie.
Het seminarthema lijkt ons geschikt voor alle leeftijden. Wat maakte het – afgezien van de leeftijd van de bezoekers – tot een ‘jonge’ bijeenkomst?
Het feit dat drie jonge onderzoekers in de schijnwerpers stonden. Doorgaans zijn het met name gearriveerde juristen die tijdens congressen, symposia, seminars en dergelijke het toneel domineren.
Is het nodig, zo’n club van jonge juristen?
Zeker. Als jonge onderzoeker heb je mensen om je heen nodig die jouw passie delen en die met jou in hetzelfde schuitje zitten. Dan kun je elkaar inspireren en verder helpen. Het is daarom goed dat jonge onderzoekers zich tegenwoordig steeds vaker verenigen in ‘jonge’ clubs.
Wie is in uw juridisch bestaan uw bron van inspiratie?
De grote Engelse rechtstheoreticus H.L.A. Hart. Hart kwam tot enkele van zijn meest briljante ideeën door theorieën oorspronkelijk ontwikkeld in de taalfilosofie los te laten op enkele hardnekkige problemen die spelen op het terrein van de rechtstheorie. Zonder mezelf nu met Hart te willen vergelijken: deze methode heeft mij erg geïnspireerd bij het schrijven van mijn pre-essay. In mijn essay confronteer ik het milieurecht met het daar nog relatief onbekende leerstuk van de verdeling van schaarse publieke rechten.
Welk wetsartikel vindt u het mooist?
Art. 50 Grondwet: ‘De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk’. Wat mij betreft is dit beginsel niet minder wezenlijk dan bijvoorbeeld de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Ik vermoed dat als de leden van beide kamers art. 50 Gw daadwerkelijk tot uitgangspunt van hun handelen zouden maken, het huidige cynisme over de ‘Haagse politiek’ als sneeuw voor de zon zou verdwijnen.
Welk wetsartikel het slechtst?
Art. 22 lid 3 Grondwet. Ik vind niet het hele artikel slecht, het gaat mij alleen om het gedeelte waarin de overheid wordt opgedragen om ‘voorwaarden voor vrijetijdsbesteding’ te scheppen. Dat lijkt mij geen essentiële overheidstaak, in ieder geval niet essentieel genoeg om op te nemen in hoofdstuk 1 over de grondrechten. Meer principieel meen ik dat niet ieder aspect van ‘het goede leven’ het verdient om als sociaal grondrecht te worden gecodificeerd.
Wat is het hoogtepunt uit uw juridische carrière?
Pre-essayist zijn voor de Jonge NJV beschouw ik toch wel als een voorlopig hoogtepunt.
Welke juridische website raadpleegt u vaak?
De website publiekrechtenpolitiek.nl. De bloggers op deze site leveren juridisch commentaar op de politieke actualiteit, meestal vanuit een staatsrechtelijke invalshoek. De posts zijn erg gedegen en vaak heerlijk doorspekt met droge humor.
Welk boek las u het laatst?
David Bloor, Wittgenstein, Rules and Institutions, London en New York: Routledge 1997. Een mooie monografie waarin een ‘collectivistische’ lezing van Wittgensteins theorie over ‘regels volgen’ wordt verdedigd.
Met wie zou u een gevangeniscel willen delen?
Geïnspireerd door een uitspraak van een bekende strafrechtjurist die ik ooit ergens las: met een jonge, charmante Parisienne die aandachtig luistert en lieftallig naar mij glimlacht als ik aan het wauwelen ben over het rechtskarakter van ongeschreven rechtsbeginselen en andere onopgeloste problemen die rondzingen in mijn hoofd.