Allereerst van harte gefeliciteerd met uw promotie. Hoe hebt u de verdediging van uw proefschrift en de rest van de dag ervaren?
“Het was in één woord: waanzinnig. Ik ben nog steeds in een roes van alle festiviteiten en mooie momenten op de dag zelf – wat was dit ontzettend gaaf. Op de dag van de verdediging word je enorm ‘geleefd’, waardoor het moeilijk is om alles op je in te laten werken, maar langzamerhand begint het toch echt tot me door te dringen: ik ben doctor! Ik vond het heel bijzonder en eervol om in de Aula van de Oude Lutherse Kerk van de Universiteit van Amsterdam te promoveren en toen ik eenmaal achter de katheder stond, had ik ook echt zin om mijn onderzoek te verdedigen.
En dan de verlossende woorden: Hora est! Na de plechtigheid was het tijd voor feest, en daar heb ik eveneens volop van genoten: eerst een receptie met vele felicitaties, daarna een lunch en vervolgens een uitgebreide (zonnige) borrel middenin Amsterdam met vrienden, familie en natuurlijk collega’s vanuit het Amsterdam UMC en Van Benthem & Keulen. Dankzij mijn drie geweldige paranimfen Eva Meier (Amsterdam UMC), Loes Kooijmans (Van Benthem & Keulen) en Lieve Brogtrop (Amsterdam UMC) kan ik terugkijken op een prachtige dag!”
Uw proefschrift draagt de titel ‘Vaccinatie: tussen vrijheid en dwang’. Wat was voor u de belangrijkste aanleiding voor deze onderwerpkeuze?
“Het onderwerp stond in grote lijnen vast. Ik heb destijds namelijk gesolliciteerd op een functie voor promotieonderzoek naar de juridische aspecten van vaccinatie. Dit onderwerp boeide mij enorm omdat Nederland indertijd – september 2021 – midden in de coronacrisis zat. Het was een tijd van polarisatie en maatschappelijke onrust, in het bijzonder ook waar het ging om het al dan niet verplichten van vaccinatie. Ik hoopte met mijn onderzoek antwoorden te vinden op vragen die op dat moment aan de orde van dag waren, zoals de vraag hoe ver de overheid eigenlijk mag gaan in het stimuleren van vaccinatie?”
De dalende vaccinatiegraad in Nederland is al langer onderwerp van maatschappelijk debat, waarbij ook een meer verplichtend karakter van vaccinaties regelmatig ter sprake komt. Hoe gecompliceerd ligt dat juridisch gezien, blijkens uw onderzoek?
“De juridische complexiteit zit hem vooral in de verhouding tussen de inbreuk op belangrijke mensenrechten enerzijds, en de bescherming van de volksgezondheid anderzijds – dat is een complexe weging van belangen, die in grote mate afhangt van de proportionaliteit van te treffen maatregelen in het kader van vaccinatiedrang en -dwang. Wat veel mensen overigens niet weten, is dat in Nederland al geruime tijd een wettelijke vaccinatieplicht bestaat, namelijk die voor de beroepsgroep van militairen, zoals neergelegd in de Wet immunisatie militairen. Bovendien volgt uit rechtspraak van het EHRM (Vavřička e.a. t. Tsjechië van 8 april 2021) dat lidstaten een grote mate van beleidsvrijheid hebben bij het vormgeven van nationaal vaccinatiebeleid, ook als het gaat om het (wettelijk) verplichten van vaccinatie.”
Wat is het meest opvallende of verrassende dat u tijdens uw onderzoek hebt ontdekt of bent tegengekomen?
“Wat even verrassend als opvallend voor mij was, was de bevinding die volgde uit mijn onderzoek naar de rechtshistorische ontwikkelingen rondom de regulering van vaccinatie, namelijk dat het ‘vaccinatievraagstuk’ – waarmee binnen de context van mijn proefschrift wordt gedoeld op de wenselijkheid van toepassing van drang en dwang in een vaccinatiebeleid – terugkerend van aard is en veelal een reactie is op uitbraken van infectieziekten. Met het uitdoven van een infectieziekte-uitbraak verdween (en verdwijnt) in Nederland veelal ook de urgentie om tot regulering van vaccinatie over te gaan. Anders gezegd, argumenten die 200 jaar geleden werden gebruikt voor of tegen vaccinatiedrang en -dwang, worden anno 2025 ook gebruikt in het politiek-maatschappelijk debat omtrent de wenselijkheid van toepassing van drang en dwang in het Nederlandse vaccinatiebeleid.”
Hoe ver mag de overheid wat u betreft gaan bij het stimuleren van mensen om zich te laten inenten tegen potentieel ernstige ziekten?
“De vraag naar ‘hoe ver’ de overheid zou mogen gaan is naar mijn mening niet de juiste vraag. Het zou wat mij betreft namelijk moeten gaan om de effectiviteit van de maatregelen, losstaand van de vraag hoe vergaand deze maatregelen zijn. Zo hebben de VVD en D66 recentelijk bijvoorbeeld een wetsvoorstel aangekondigd dat beoogt om bij een te lage vaccinatiegraad vaccinatie als voorwaarde te kunnen stellen voor toegang tot de kinderopvang. Dat is weliswaar een vrij vergaande (drang)maatregel, maar dat betekent niet dat de overheid hiertoe niet over zou mogen gaan, ook dat volgt uit de hierboven aangehaalde rechtspraak van het EHRM. Zo stellen de initiatiefnemers zich op het (navolgbare) standpunt dat de overheid een plicht heeft om kinderen te beschermen tegen gevaarlijke infectieziekten, zoals mazelen. Tegelijkertijd worden er onder andere vanuit medische en epidemiologische hoek twijfels geuit over de effectiviteit van deze maatregel. Bovendien zijn er buiten de toepassing van drang en dwang bij vaccinatie nog talloze interventies denkbaar, onder andere op het gebied van communicatie, advisering, overreding, en nudging die niet alleen een passend, maar mogelijk zelfs een effectiever alternatief bieden als het gaat om het verhogen van de vaccinatiegraad. Kortom, het verdient mijns inziens prioriteit om allereerst maatregelen laag aan de interventieladder optimaal te benutten, alvorens over wordt gegaan tot drang- en dwangtoepassing bij vaccinatie.”
Met welke historische figuur zou u graag eens in gesprek gaan?
“Gaius Julius Caesar – en dan in het bijzonder zo omstreeks 49 v. Chr. – op het moment dat Caesar besloot de Rubicon over te steken en (naar verluidt) de beruchte woorden ‘Alea iacta est’ uitsprak. Ik denk gemiddeld genomen zo’n twee à drie keer per dag aan het Romeinse Rijk, en tijdens mijn promotiefeest is deze uitspraak dan ook meermaals aangehaald en als metafoor gebruikt voor de combinatie van mijn promotietraject met het advocatenbestaan. Kortom, een goed gesprek met Caesar zie ik wel zitten!”
Welke jurist verdient wat u betreft een compliment?
“Mogen het ook twee juristen zijn? Dan (natuurlijk) mijn promotoren prof. dr. Johan Legemaate en prof. mr. dr. Corrette Ploem (beiden Amsterdam UMC en Faculteit der Rechtsgeleerdheid UvA). Zonder hen had ik hier niet gestaan.”
Wat staat er op uw bucketlist?
“Ik heb stiekem de droom om ooit nog eens een politieke functie te bekleden en dan het liefst in de rol van minister (van VWS).”
Wat is uw favoriete wetsartikel?
“Artikel 22 lid 1 van de Grondwet: de Nederlandse verankering van het recht op gezondheid.”
Als u het voor het zeggen had, dan…?
“Dan zou het vak gezondheidsrecht een verplicht onderdeel zijn van de bachelor rechtsgeleerdheid.”