De aanslag op de redactie van Charlie Hebdo is nog altijd een zwarte bladzijde in de geschiedenis van het vrije woord. Tijdens deze aanslag hebben zeventien mensen het leven gelaten door een koelbloedige schietpartij. Nu, vijf jaar later, is de zaak tegen de verdachten eindelijk van start gegaan. Dit proces is niet alleen een zaak tegen de verdachten, het is een proces ter verdediging van het vrije woord.
Op 7 januari 2015 vond op klaarlichte dag een bloedbad plaats op de redactie van het Frans satirische weekblad Charlie Hebdo. Zeventien mensen werden door twee broers in opdracht van een tak van Al-Qaida doodgeschoten. De daders werden twee dagen later door de politie doodgeschoten terwijl zij zich verscholen in een nabijgelegen drukkerij. Hoewel de broers niet meer verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun daden staan er wel veertien andere verdachten terecht voor hun rol in deze aanslag. Deze personen worden verdacht van het leveren van wapens, vervoer en benodigdheden voor het uitvoeren van deze gruwelijke daad.
Vrije woord staat op omvallen
Door velen wordt het proces niet zomaar gezien als een zaak tegen terreurverdachten, maar als een proces waarin het vrije woord centraal staat. De advocaat die de belangen van Charlie Hebdo verdedigt, wil het dan ook met name hebben over het motief van de daad: “Men wilde de kritiek op God verbieden, het was dus een aanslag op de vrijheid van meningsuiting en daarmee een aanslag op de vrijheid zelf, op het fundament van onze beschaving.” Een dag voor het proces heeft de redactie van Charlie Hebdo de cartoons die de aanleiding waren voor de aanslag alsnog naar buiten gebracht, met de verklaring: “We zullen nooit naar bed gaan. We zullen nooit opgeven.”
Niet de eerste terreurdaad
Deze koelbloedige aanslag was zeker niet de eerste keer dat het vrije woord bedreigd werd door terroristische groeperingen uit met name het Midden Oosten. Geert Wilders leeft al vele jaren onder politiebeveiliging wegens bedreigingen door Al-Qaida, de Deense redacteur Kurt Westergaard van het weekblad Jyllands Posten is ternauwernood ontsnapt aan een terroristische aanslag en Theo van Gogh is op klaarlichte dag vermoord na ophef over zijn uitspraken omtrent de islamisering in Nederland. Blijkbaar beginnen we dit in Nederland allemaal vrij normaal te vinden. Niemand kijkt er meer raar van op dat Wilders bij tv-debatten moet verschijnen in een kogelvrijvest. Peter R. de Vries heeft ooit zelfs gezegd dat Charlie Hebdo ‘heftige situaties’ zou hebben uitgelokt door het tekenen van deze cartoons. Vrijheid van meningsuiting is blijkbaar toch niet iets waar iedereen ten volle achterstaat, terwijl dit eigenlijk wel zou moeten.
De pilaar van onze samenleving
Vrijheid van meningsuiting is namelijk hét uitgangspunt van een vrije samenleving. Zonder vrijheid van meningsuiting zouden andere rechten nooit of te nimmer tot stand zijn gekomen. Van de strijd tegen gelijkwaardige positie tussen man en vrouw tot aan de totstandkoming van de mensenrechten in het EVRM. Voor het aanwakkeren van een maatschappelijke discussie in de samenleving is er maar één recht dat centraal staat, en dat is het recht om je mening te uiten. Of je nu rechts of links bent, conservatief of progressief, het recht komt aan iedereen toe. Iedereen. Ook aan de mensen met wie je het wellicht totaal niet eens bent. Dit proces zou hét moment moeten zijn om dit besef nog eens goed door te laten dringen tot onze samenleving. Om te spreken in de beroemde woorden van Voltaire: “Ik ben het niet eens met wat je zegt, maar ik zal het recht om het te zeggen tot de dood toe verdedigen.”