Er was afgelopen jaar veel over te doen: tienduizenden no cure, no pay-zaken leidden tot overbelasting van gemeenten, Belastingdienst en de belastingrechtspraak. De bureaus die bezwaar maken tegen WOZ- en andere aanslagen met als doel om zoveel mogelijk aan proceskostenvergoedingen binnen te harken, konden op een steeds kritischer bejegening door vanuit de Rechtspraak rekenen.
Rechters vroegen de wetgever om in te grijpen (zoals bijvoorbeeld de rechtbank Den Haag) en de rechtbank Midden-Nederland zette het mes in het verdienmodel van de ‘WOZ-cowboys’. Het leidde ertoe dat demissionair staatssecretaris Van Rij (Fiscaliteit en Belastingdienst) met een wetsvoorstel kwam waarin de proceskostenvergoedingen fors zijn verlaagd. De wet is per 1 januari in werking getreden.
WOZ-cowboys
In het nieuwste nummer van het Nederlands Juristenblad staat een artikel over de wet van Van Ettekoven, tot 1 januari voorzitter van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State en bijzonder hoogleraar staats- en bestuursrecht een de Universiteit van Amsterdam. Dat de wetgever heeft ingegrepen vindt Van Ettekoven begrijpelijk. “De financiële prikkel moet uit het systeem. Het moet voor de WOZ-cowboys en ‘no cure no pay’-bureaus niet (langer) lonen om fiscale procedures op te starten en zo lang mogelijk te rekken louter om zoveel mogelijk vergoedingen binnen te halen.”
Algemene regeling
Maar, vraagt hij zich af, waarom is de regeling alleen voor WOZ- en bpm-zaken? Is het niet verstandiger een algemene regeling te maken tot aanpassing van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht, in plaats van af te wachten naar welke nog lonende zaken de no cure no pay-bureaus hun aandacht verleggen? Hun werkveld is al breder dan WOZ en bpm; ook op het gebied van parkeerbelastingen en Mulder-zaken (parkeerboetes) zijn dergelijke bedrijven actief. Volgens Van Ettekoven zijn er signalen dat dergelijke bureaus zich ook richten op het controleren van de aangifte IB, de kostendekkendheid van de rioolheffing in de gemeentelijke begroting en de hersteloperatie Kinderopvangtoeslag om namens gedupeerde ouders de tegemoetkoming te incasseren.
Paardenmiddel
Van Ettekoven signaleert ook een keerzijde van de ingevoerde wet: “De regeling is een paardenmiddel dat geen recht doet aan gewone burgers, die met behulp van een professionele rechtsbijstandverlener en terecht klagen dat het bestreden WOZ of bpm-besluit gebreken kent of dat hun procedure tegen dat besluit onredelijk lang duurt.” Hij vraagt zich af of deze wettelijke regeling geen ontoelaatbare inbreuk maakt op het gelijkheidsbeginsel, nu de met een minimale proceskostenvergoeding en een veel lagere vergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn niet geldt voor andere procedures. Er zal ongetwijfeld over geprocedeerd gaan worden, verwacht Van Ettekoven. En dan is het “afwachten of de Hoge Raad de onderbouwing van het gemaakte onderscheid, thans neergelegd in een wet in formele zin, wel voldoende overtuigend vindt.”