Afgedwongen aanwezigheid

De Wet uitbreiding slachtofferrechten is onlangs aangenomen door de Tweede Kamer. Deze wet regelt dat verdachten van ernstige gewelds- en zedendelicten verplicht zijn de behandeling van de strafzaak in persoon bij te wonen. Het blijft de vraag of die wijziging echt wenselijk is.

Delen:

Afgedwongen aanwezigheid

In oktober 2020 heeft de Tweede Kamer een wetsvoorstel aangenomen dat de rechten van slachtoffers in strafzaken verder uitbreidt. Het belangrijkste onderdeel bestaat in een nieuwe bepaling (art. 258a Sr) met daarin de verplichting voor verdachten van ernstige gewelds- of zedendelicten te verschijnen op zitting. De verplichting geldt alleen voor de verdachten die in voorlopige hechtenis zitten of in een andere zaak een gevangenisstraf uitzitten, en niet voor verdachten op vrije voeten. Deze beperking is gelegen in de praktische uitvoerbaarheid van de verplichting: hoe ga je iemand die vrij is om te gaan en staan waar hij wil, dwingen ergens te zijn, en nog belangrijker, hoe ga je hem daar krijgen? De verplichting geldt ook alleen voor de inhoudelijke behandeling en de uitspraak en niet voor zogenoemde pro forma-zittingen en regiezittingen, aldus de memorie van toelichting.

Er is veel kritiek geuit door de adviesorganen op de verschijningsplicht, met zowel principiële als praktische bezwaren, en er is meermalen gewezen op de al bestaande mogelijkheden voor de rechter om verdachten desgewenst te verplichten te verschijnen. Dat alles weerhoudt de minister er niet van het wetsvoorstel door te drukken vanwege het belang van een effectief spreekrecht voor het voorkomen van herhaling en het bij de verdachte inprenten van de gevolgen van zijn daad: “Slachtoffers hebben vaak iets vreselijks meegemaakt. Als ze gebruik maken van hun spreekrecht tijdens de rechtszaak, verdienen ze het dat ze niet alleen kunnen spreken, maar dat ze ook echt gehoord worden.” Het lijkt me de grootste misrekening van het wetsvoorstel: dat de verdachte kan worden gedwongen de slachtofferverklaring echt aan te horen en dat die daar conform de verwachtingen op zal reageren. De grootste frustratie doet zich voor in de heftigste zaken waarin de verdachte overigens doorgaans wel gewoon vrijwillig op zitting verschijnt, maar de slachtoffers in elke vezel tart door niet te reageren of zelfs te provoceren. Een ironisch neveneffect van het wetsvoorstel is dat de verdachte die je juist liever niet op zitting zou willen hebben, straks hoe dan ook zal moeten verschijnen aangezien het toekomstige art. 258a lid 2 Sr weinig ruimte laat om van de verplichting af te wijken.

Een recente zaak waar deze problematiek in volle omvang speelt, betreft de strafrechtelijke vervolging van Jos B. die wordt verdacht van betrokkenheid bij de dood van de destijds (1998) elfjarige Nicky Verstappen. De zaak behoeft geen nadere introductie, mede omdat die nooit aan de aandacht van in elk geval de media maar ook de justitiële autoriteiten is ontsnapt. De verdachte stond in september en oktober een aantal zittingsdagen terecht in de rechtbank Maastricht. De nabestaanden waren daarbij net als de verdachte aanwezig, maar kregen niet waar zij op hoopten. Hoewel B. al eerder had aangekondigd mogelijk een verklaring te zullen afleggen, bleek dat hij vaak moest terugvallen op ‘ik weet het niet’, op overleg met zijn raadsman en op een eerder door de verdediging op video opgenomen boodschap die eveneens in de zittingszaal werd vertoond als onderdeel van zijn verklaring. Er volgde geen bekentenis, maar een alternatieve lezing: een verklaring van B. hoe hij Nicky levenloos had aangetroffen met daarbij de mogelijkheid van het achterlaten van zijn sporen met zijn DNA-profiel. De houding van B. werd gehekeld, ook vanwege zijn zelfmedelijden, maar met name vanwege een naar de mening van velen geconstrueerde verklaring.

De moeder, zus en tante oefenden het spreekrecht uit en grepen het moment aan om meer dan twintig jaar leed af te rekenen dat in hun ogen zonder twijfel was toegebracht door de verdachte. Zij wilden B. daarbij in zijn ogen kunnen kijken. Ondanks dat daartoe specifiek geen recht bestaat en dat nauwelijks fysiek is af te dwingen, stond de officier van justitie zijn plek af om de nabestaanden Covid-bestendig B. de mantel uit te laten vegen met veel verbeten verwijten en jijen en jouwen. Ongekend en onwenselijk, aldus de deskundigen in slachtofferemancipatie. Volgens Marc Groenhuijsen, hoogleraar victimologie en voorvechter van slachtofferrechten een ‘aftakeling van de rechtsstaat’: het slachtofferschap als speelbal van de politiek, ‘politici konden ermee scoren en toen schoot het door’. Een brug naar de zoveelste wet die er in deze kabinetsperiode nog even doorheen wordt gejast, is snel geslagen. Misschien redt de minister het nog net om een wetsvoorstel te lanceren dat regelt dat het hoofd van de verdachte gefixeerd kan worden in de richting van de slachtoffers en dat nabestaanden een eigen vak krijgen toebedeeld, zetelend voor de rechters die inhoudelijk over de zaak moeten oordelen.

Meer weten over deze organisatie(s)?

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Scroll naar boven