Werknemer claimt vijf jaar vakantiegeld

Vakantiebijslag: menigeen kijkt hier ieder jaar in de maand mei reikhalzend naar uit. Een potje vakantiegeld dat je gedurende het jaar opbouwt en waarop elke werknemer aanspraak maakt. Of toch niet?
foto: Depositphotos-Sellingpix

Juridisch kader

Een werknemer heeft recht op ten minste 8% vakantiebijslag van zijn bruto loon van het afgelopen jaar. De wettelijke aanspraak op de vakantiebijslag geldt tot en met driemaal het minimumloon. In de praktijk bepaalt de arbeidsovereenkomst of de cao echter vaak dat de werknemer over het gehele loon, dus ook voor zover dit hoger is dan driemaal het minimumloon, aanspraak heeft op vakantiebijslag. Voor werknemers van wie het loon het drievoud van het minimumloon overschrijdt, kan op grond van artikel 16 lid 5 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) bij schriftelijke overeenkomst worden bepaald dat de werknemer over het gehele loon geen recht heeft op vakantiebijslag of op een lager percentage dan de wettelijke 8%. Maar wat als partijen helemaal niets in de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen over de vakantiebijslag? Onlangs boog de kantonrechter Amsterdam zich over deze vraag (ECLI:NL:RBAMS:2022:4214).

De kwestie

De werknemer heeft in de periode 16 maart 2015 tot 7 juni 2021 bij de werkgever gewerkt, eerst op basis van twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en daarna op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de eerste arbeidsovereenkomst (van 16 maart 2015 tot 15 maart 2016) stond onder meer dat de werknemer aanspraak maakte op 8,33% vakantiebijslag over het loon. In de tweede en derde arbeidsovereenkomst ontbrak een vergelijkbare bepaling over de vakantiebijslag. Sinds mei 2016 had betaling van vakantiebijslag ook niet meer plaatsgevonden. De werknemer stapte daarop naar de kantonrechter om de werkgever te veroordelen tot betaling van vakantiebijslag over vijf jaar voorafgaand aan het einde van de arbeidsovereenkomst (USD 36.861 bruto), te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Aan deze vordering legde de werknemer ten grondslag dat de werkgever op grond van artikel 16 lid 5 WML expliciet in de tweede en derde arbeidsovereenkomst had moeten opnemen dat niet langer vakantiebijslag aan hem zou worden uitbetaald. Daarbij voert de werknemer onder meer aan dat het vervallen van de aanspraak op vakantiebijslag niet expliciet aan de orde is gekomen bij de onderhandelingen over zijn tweede of derde arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter oordeelt dat de werknemer onvoldoende over het voetlicht heeft weten te brengen dat partijen in afwijking van de letterlijke tekst van de arbeidsovereenkomsten bedoeld hebben om de uitkering van vakantiebijslag na 16 maart 2016 te continueren. Hoewel de kantonrechter het met de werknemer eens is dat in artikel 16 lid 5 WML staat vermeld dat partijen schriftelijk kunnen overeenkomen dat geen recht bestaat op vakantiebijslag, oordeelt de kantonrechter dat dit niet betekent dat deze afwijking uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen. De vordering van de werknemer wordt dan ook afgewezen.

Juristen van werknemers, let op!

Uit de uitspraak van de kantonrechter volgt dat indien partijen niets over de vakantiebijslag opnemen, zij daarmee in feite overeenkomen dat geen recht bestaat op vakantiebijslag. Alhoewel dit wel een hele brede uitleg is van artikel 16 lid 5 WML en de vraag is of deze uitleg door andere rechters zal worden gevolgd, dienen juristen van werknemers hierop alert te zijn bij het beoordelen van een arbeidsovereenkomst waarin niets staat opgenomen over de vakantiebijslag.

Met medewerking van Lucine Meijers.

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Scroll naar boven