Tijdens de eerste maanden van de coronapandemie werd Nederland geconfronteerd met een schrijnend tekort aan beschermingsmiddelen, waaronder mondkapjes. In deze hectische periode presenteerde Sywert van Lienden zichzelf als de redder in nood. Hij beloofde “zonder winstoogmerk” mondkapjes in te kopen en te verdelen, een boodschap die bij veel mensen vertrouwen wekte.
De Nederlandse overheid sloot vervolgens deals ter waarde van honderden miljoenen euro’s met Van Lienden. Achter de schermen bleek echter dat de mondkapjesdeals niet via de aangekondigde non-profitorganisatie verliepen, maar via een commerciële vennootschap. Deloitte en Ebben Partners onderzochten de transacties en ontdekten dat Van Lienden en zijn partners zichzelf miljoenen hadden uitgekeerd. Dit leidde tot grote publieke en politieke verontwaardiging. Op advies van de landsadvocaat dagvaardde de staat Van Lienden en zijn zakenpartners wegens oplichting.
Strafrechtelijke vervolging
De strafrechtelijke vervolging draait om de vraag of Van Lienden en zijn compagnons opzettelijk misleidende informatie hebben verstrekt aan het ministerie van VWS. In december vond een regiezitting plaats in de rechtbank Rotterdam. Tijdens deze zitting diende de verdediging een bezwaarschrift in, met het argument dat ambtenaren volledig op de hoogte waren van de constructie rondom de mondkapjesdeal. Volgens de advocaten kan er daarom geen sprake zijn van oplichting. De rechtbank oordeelde echter dat de strafrechtelijke vervolging door mag gaan. Dit betekent dat Van Lienden en zijn compagnons zich later in een inhoudelijke rechtszaak moeten verantwoorden voor hun handelen.
29 miljoen euro
Parallel aan de strafrechtelijke vervolging loopt er een civiele zaak in de rechtbank Amsterdam. De Nederlandse staat en het nieuwe bestuur van Stichting Hulptroepen Alliantie (SHA) eisen gezamenlijk 29 miljoen euro terug van Van Lienden en zijn zakenpartners. De uitspraak in deze civiele zaak wordt verwacht in februari 2025.