Uitspraak Hoge Raad: reikwijdte rechtsmiddelenverbod art. 7:262 lid 2 BW
Een huurder of verhuurder kan de huurcommissie verzoeken om de huurprijs of een andere betalingsverplichting van de huurder vast te stellen. Onder “een andere betalingsverplichting” wordt verstaan: kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter, servicekosten en de energieprestatievergoeding.
Een beslissing van de huurcommissie over deze vier categorieën, kan binnen acht weken worden aangevochten bij de kantonrechter. De kantonrechter kan ook worden gevraagd in de betreffende uitspraak een oordeel te geven over andere elementen dan waarover de huurcommissie uitspraak heeft gedaan.
Tegen de uitspraak van de kantonrechter staat op grond van artikel 7:262 lid 2 BW geen hoger beroep of cassatie open “over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht” (rechtsmiddelenverbod).
Wat nu als de kantonrechter wordt gevraagd om de huurcommissieuitspraak te herzien, maar ook te beslissen over:
- een of meer van de andere drie categorieën; en/of
- over dezelfde categorie maar een andere tijdsperiode; en/of
- over een andere kostenpost binnen dezelfde categorie en tijdsperiode.
Betreft het dan telkens “punten waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht” zodat het rechtsmiddelenverbod geldt? Aan de hand van een aantal voorbeelden, geeft de Hoge Raad op 2 mei 2025 duidelijkheid. Het komt neer op het volgende.
Als de huurcommissie is verzocht een uitspraak te doen over een vergoeding van een van de vier genoemde categorieën (bijvoorbeeld: ‘servicekosten’) in een specifiek tijdvak (bijvoorbeeld: 2019) en de kantonrechter wijst een vonnis, dan geldt het rechtsmiddelenverbod:
ad a) niet voor het deel van het vonnis dat ziet op een andere categorie;
ad b) niet voor het deel van het vonnis dat ziet op dezelfde categorie maar een andere tijdsperiode;
ad c) wel voor het deel van het vonnis dat ziet op een andere kostenpost binnen dezelfde categorie en tijdsperiode.
Opslagbeding bij huurprijswijziging
De Hoge Raad heeft eind 2024 de nodige duidelijkheid gegeven over de (on)eerlijkheid van huurprijswijzigingsbedingen (zie onze eerdere Mr. bijdrage):
- een opslagbeding van maximaal 3% bovenop een inflatiecorrectie (CPI) bij woonruimte is in beginsel niet oneerlijk;
- een huurprijswijzigingsbeding is splitsbaar in een indexeringsbeding en een opslagbeding, met als gevolg dat als het opslagbeding oneerlijk wordt bevonden, het indexeringsbeding in stand kan blijven.
De uitspraak van de Hoge Raad biedt ruimte voor het oordeel dat ook opslagbedingen met hogere percentages niet oneerlijk zijn, doch geeft hier geen uitsluitsel over. De rechtbanken Rotterdam en Amsterdam oordeelden recentelijk dat een opslagbeding van 5% in die specifieke gevallen oneerlijk was (althans, de kantonrechter Amsterdam uitte het voornemen om het opslagbeding om die reden te vernietigen). Ook een opslagbeding van 4% ging bij de rechtbank Rotterdam in dat concrete geval onderuit. Het is de vraag of andere rechtbanken, de gerechtshoven en eventueel de Hoge Raad hetzelfde zullen oordelen, mocht het zo ver komen.
Modernisering systeem servicekosten
Op 22 april 2025 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel tot modernisering van het servicekostensysteem als hamerstuk aanvaard (voor meer informatie: zie onze eerdere Mr. bijdrage). De datum van inwerkingtreding wordt bij koninklijk besluit vastgesteld. De Rijksoverheid kondigt op haar site met stelligheid 1 januari 2026 als inwerkingtredingsdatum aan. Hoewel inwerkingtreding per die datum (dus) in de lijn der verwachting ligt, dient de formele vaststelling nog plaats te vinden.